Beheerder trampolinepark aansprakelijk voor ongeval van (verzoeker) in een zogenaamde ‘Foampit’

Rechtbank Gelderland, 23 januari 2020
Ongeval van (verzoeker) in een trampolinepark. Ondanks dat er een (veiligheids)certificaat is afgegeven voor het speeltoestel, komt de rechtbank tot het oordeel dat er sprake is van een tekortkoming in de nakoming van een verbintenis.
Verzoek Rechtbank
(Verzoeker) heeft verzocht dat de rechtbank:

(1) zal beslissen dat (verweerders c.s.) (hoofdelijk) aansprakelijk zijn voor de schade die (verzoeker), als gevolg van het ongeval, heeft geleden.

Sprake van een overeenkomst, omdat (verzoeker) een kaartje heeft gekocht om het trampolinepark te betreden. Overeenkomst conform art. 7:400 e.v. BW.

Het draait hier om de vraag of (verweerder 1), als opdrachtnemer, heeft voldaan aan zijn zorgplicht, in die zin dat het speeltoestel bij normaal gebruik voor springers veilig is. De norm volgt uit art. 15 van het Warenbesluit attractie- en speeltoestellen; “dat het toestel zodanig is geïnstalleerd, gemonteerd en zodanig is beproefd, geïnspecteerd en onderhouden en zodanig van opschriften is voorzien, dat er bij gebruik geen gevaar voor de gezondheid of veiligheid van personen bestaat.

(Verweerders c.s.) verwijzen naar een afgegeven TÜV-certificaat waaruit blijkt dat het speeltoestel aan de veiligheidsvoorschriften voldoet.

Dat is volgens de rechtbank niet voldoende:

  • Niet gesteld of gebleken wat de inhoud van deze norm is.
  • (Verweerders c.s.) hadden de regels (waaraan getoetst moet worden) en het bijbehorende rapport moeten overleggen.
  • Onvoldoende betwist dat de montage van de veren (van het speeltoestel) ook op een andere, veiligere wijze had gekund. Geen reactie op voorgestelde verbeterpunten van (verzoeker)

Het ‘Kelderluik-vereiste’ bezwaarlijkheid van de te nemen maatregelen speelt hier een rol; dit in het kader van de toerekening van de onveilige situatie met betrekking tot de contractuele zorgplicht. De rechtbank verklaart voor recht dat (verweerder 1) aansprakelijk is.

(2) de kosten van deze procedure van (verzoeker) zal begroten, plus (verweerders c.s.) zal veroordelen tot betaling van de begrote kosten. gevorderd € 9.314,53 (27,1 uur x € 275,– x 21% BTW + € 297,– griffierecht). Het aantal opgevoerde uren komt de rechtbank bovenmatig voor: het gaat nagenoeg alleen over de aansprakelijkheid + (m.b.t. de reiskosten) het was de keuze van (verzoeker) om ver weg van zijn woonplaats te procederen. Uurtarief komt de rechtbank redelijk voor; (verweerders c.s.) hebben ook geen verweer gevoerd tegen het uurtarief. Begroting + veroordeling van € 6.655,– (20 uur x € 275,– x 21% BTW) + griffierecht.

Het enkel en alleen verwijzen naar een afgegeven certificaat is klaarblijkelijk onvoldoende om aan te tonen dat er geen sprake is van een tekortkoming in de nakoming. Maar ja, zou de verweerder dan geen bewijsopdracht behoren te krijgen in een bodemprocedure en -als dat zo is- zou dan het verzoek niet afgewezen moeten worden?