Deelgeschil leent zich niet voor aanwijzen deskundige

Rechtbank Rotterdam, 22 januari 2018
Op 19 februari 2013 heeft (verzoeker) werkzaam als zzpér een bedrijfsongeval gehad. (Verzoeker) is door een steigerplank gezakt en neer beneden gevallen. HDI heeft namens haar verzekerde de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend. Als gevolg van het ongeval heeft (verzoeker) letsel opgelopen. Partijen zijn het niet eens over het causaal verband tussen de klachten en het ongeval. Partijen zijn overeengekomen om een medische expertise te laten verrichten. Ten aanzien van de rapportage van deze medische expertise heeft (verzoeker) gebruik gemaakt van zijn blokkeringsrecht. HDI heeft een bedrag van € 159.000,00 bevoorschot.
Verzoek Rechtbank
 (Verzoeker) heeft verzocht om bij beschikking in deelgeschil, uitvoerbaar bij voorraad:

(1) te verklaren voor recht dat er sprake is van causaal verband tussen het bedrijfsongeval van 19 februari 2013 en de bij (verzoeker) in 2013 vastgestelde H.N.P. L4-L5, althans de daarbij passende c.q. geluxeerde klachten, alsmede de nek- en schouderklachten, althans een vermoeden van causaal verband uit te spreken zodat verdere bevoorschotting plaats kan vinden, en, in het verlengde daarvan, te verklaren voor recht dat HDI-Gerling op een behoorlijke wijze dient mee te werken aan de vaststelling van de hoogte van de door (verzoeker) geleden en nog te lijden schade;

(1) Het ligt op de weg van (verzoeker) om te stellen en bij voldoende gemotiveerde betwisting te bewijzen dat sprake is van causaliteit tussen het ongeval en de door hem gestelde klachten. Als de causaliteit komt vast te staan, dient vervolgens beoordeeld te worden of, en in hoeverre, de klachten leiden tot beperkingen en tot eventuele schade.

 

Gelet op de gemotiveerde betwisting van HDI staat nog niet vast dat er een causaal verband is tussen het ongeval en de hernia van (verzoeker). De medisch deskundigen van partijen spreken elkaar op belangrijke punten tegen, zodat een andere medische deskundige geraadpleegd zou moeten worden met de vraag of er sprake is van een causaal verband. Partijen hadden zelf ook al besloten dat een andere medische deskundige naar het causaal verband moest kijken en daartoe dr. [C.] ingeschakeld. Deze heeft een rapportage opgesteld, maar deze rapportage is door (verzoeker) geblokkeerd. Hierdoor is de zaak stil komen te liggen.

 

De kantonrechter is van oordeel dat het inschakelen van een nieuwe deskundige niet past binnen het kader van een deelgeschilprocedure. De bijdrage die de verzochte beslissing uiteindelijk zou kunnen leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst weegt naar het oordeel van de kantonrechter niet op tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure. Daarom wordt het verzoek om in deze deelgeschilprocedure het causaal verband vast te stellen tussen de hernia en het ongeval afgewezen.

Het voorgaande geldt ook voor het causaal verband tussen de nek- en schouderklachten en het ongeval. Door HDI is gemotiveerd betwist dat er sprake is van een causaal verband tussen het ongeval en de nek- en schouderklachten van (verzoeker). Gelet daarop zou ook hier een deskundige moeten worden geraadpleegd met de vraag of er sprake is van een causaal verband tussen het ongeval en de door (verzoeker) gestelde nek- en schouderklachten. Gelet op het voorgaande leent deze deelgeschilprocedure zich hier niet voor.

 (2) HDI te veroordelen – gelet op haar gehoudenheid de door (verzoeker) geleden en nog te lijden schade te vergoeden – tot betaling van een aanvullend voorschot ad € 150.000,- en wel binnen een week na het wijzen van de gevraagde beschikking, zulks op straffe van een dwangsom van € 5.000,- euro per dag; (2) Omdat het causale verband tussen de hernia en de nek- en schouderklachten van (verzoeker) en het ongeval nog niet vaststaan, is de kantonrechter van oordeel dat er geen aanleiding bestaat om een nader voorschot toe te wijzen. De kantonrechter weegt hierbij mee dat aan (verzoeker) reeds een voorschot is verleend van in totaal € 159.000,-.
 (3) te verklaren voor recht dat HDI is gehouden alle door (verzoeker) geleden en nog te lijden schade als gevolg van het missen van zwarte neveninkomsten sinds het ongeval te vergoeden, tot op heden ten bedrage van € 47.500,- (€ 10.000,- per jaar); (3) Hetzelfde als hiervoor is overwogen geldt ook voor het verzoek van (verzoeker) om voor recht te verklaren dat HDI is gehouden te vergoeden alle door (verzoeker) geleden en nog te lijden schade als gevolg van het missen van zwarte neveninkomsten sinds het ongeval. Hoewel tussen partijen niet zozeer in geschil is dat sprake is geweest van zwarte neveninkomsten bij (verzoeker), is tussen partijen wel in geschil wat de omvang van de inkomsten is geweest. (verzoeker) heeft naar het oordeel van de kantonrechter vooralsnog onvoldoende onderbouwd dat de omvang van de zwarte neveninkomsten € 10.000,- per jaar bedroeg. Nu het causale verband ook nog niet vaststaat ziet de kantonrechter geen aanleiding de gevraagde verklaring voor recht toe te wijzen.
 (4) te verklaren voor recht dat HDI is gehouden aan (de belangenbehartiger van) (verzoeker) te vergoeden de gemaakte en thans deels gedeclareerde buitengerechtelijke kosten ten belope van € 20.683,75, zulks eveneens op straffe van een dwangsom van € 5.000,- per dag; (4) Of buitengerechtelijke kosten van rechtsbijstand voor vergoeding in aanmerking komen, wordt bepaald door het antwoord op de vraag of is voldaan aan de dubbele redelijkheidstoets als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW. (…) Bij de beoordeling van de hoogte van de buitengerechtelijke kosten dient niet alleen te worden gekeken naar de verhouding tussen die kosten en de omvang van de schade, maar dient ook rekening te worden gehouden met onder meer de aard van de door het slachtoffer geleden schade, de aard van de door de rechtsbijstandverlener verrichte werkzaamheden en de complexiteit van de zaak.

 

Het vorenstaande laat onverlet dat wel plaats kan zijn voor een in deze procedure toe te wijzen voorschot op de buitengerechtelijke kosten. Daarbij geldt als uitgangspunt dat slechts dat bedrag als voorschot toewijsbaar is waarvan reeds nu voldoende aannemelijk is dat het, ongeacht de uitkomsten van een eventuele medische expertise en de nog vast te stellen omvang van de schade, de dubbele redelijkheidstoets zal kunnen doorstaan, met inachtneming van het feit dat reeds een voorschotbetaling van € 22.440,- is gedaan door HDI.

 

De kantonrechter ziet in onderhavige zaak aanleiding het door HDI in redelijkheid te betalen voorschot op de buitengerechtelijke kosten vast te stellen op € 30.000,-. Nu door HDI al een bedrag van € 22.440,- is voldaan, dient zij aan (verzoeker) ten titel van voorschot op de buitengerechtelijke kosten nog een bedrag van € 7.560,- aanvullend te voldoen. (…) De kantonrechter ziet geen aanleiding de door (verzoeker) gevorderde dwangsom toe te wijzen. (verzoeker) heeft onvoldoende onderbouwd waarom een dwangsom nodig is, terwijl HDI heeft verklaard tot een vergoeding over te gaan als zij daartoe veroordeeld zal worden.

 (5) HDI te veroordelen in de begrote kosten van de onderhavige deelgeschilprocedure, welke kosten aan de zijde van (verzoeker) thans zijn begroot op € 6.473,50.  (5) De kantonrechter acht de door (verzoeker) gestelde tijd die is gemoeid met het opstellen van het verzoekschrift en de in rekening gebrachte voorbereidingstijd voor de mondelinge behandeling aan de hoge kant. Van een gespecialiseerde letselschadeadvocaat mag verwacht worden dat deze minder tijd dan gemiddeld nodig heeft voor de voorbereiding van een dergelijke zaak. De kantonrechter begroot daarom de uren voor het opstellen van het verzoekschrift en de voorbereiding van de mondelinge behandeling op 16 uur. De uren voor het bijwonen van de mondelinge behandeling worden begroot op 4 uur. Op grond van het voorgaande zal de kantonrechter de kosten ex artikel 1019aa Rv begroten op € 5.000,- exclusief btw (16 + 4 uur x € 250,-).

Het causaal verband tussen het ongeval en de hernia/nek- en schouderklachten staat niet vast. Het inschakelen van een deskundige past niet in een deelgeschilprocedure omdat het de vraag is of de beslissing van het benoemen van een deskundige zal bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.