Aanrijding snorfietser vs voetgangers op donker fietspad; verdeling aansprakelijkheid 85/15% vanwege eigen schuld

Op 1 mei 2022 zijn verzoekers betrokken geraakt bij een verkeersongeval op een fietspad. Zij liepen naast elkaar aan de rechterzijde van het fietspad. Zij zijn van achteren aangereden door een snorfiets. De verzekeraar van de snorfiets is bereid om 50% van de schade te vergoeden. Het verzoek aan de rechtbank is om het vergoedingspercentage bij te stellen naar 100%. De rechtbank stelt het percentage bij naar 85% en laat 15% voor rekening komen van verzoekers.

In beginsel is ASR volledig aansprakelijk op grond van artikel 185 WVW. Van overmacht aan de zijde van de snorfiets en/of opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid aan de zijde van verzoekers is niet gebleken.

De rechtbank oordeelt dat het ongeval voor 85% te wijten is aan de bestuurder van de snorfiets, en dus 15% aan verzoekers. In deze zaak zijn hierbij de volgende feiten van belang:

  • Verzoekers hebben strikt genomen niet in strijd met de verkeersregels gehandeld. Zij mochten het fietspad gebruiken. Alleen als een fietspad ontbrak, waren zij verplicht om de berm of de uiterste zijde van de rijbaan te gebruiken.
  • Het was schemerig en de verlichting van de lantaarns op het fietspad waren matig. Dit brengt met zich mee dat de bestuurder van de snorfiets verplicht was de snelheid hierop aan te passen.
  • Op verzoekers rustte de verplichting zich zodanig te gedragen dat zij de doorgang niet belemmerden. Dit deden zij wel door naast elkaar aan de rechterkant van de weg te lopen, waardoor ze geen zicht hadden op achterop komend (fiets)verkeer. Zij hadden achter elkaar moeten gaan lopen of juist aan de linkerkant, zodat ze tegemoetkomend verkeer konden zien aankomen.
  • Het had van verzoekers verwacht mogen worden om enig reflectiemateriaal te dragen.

De rechtbank ziet geen aanleiding om een billijkheidscorrectie toe te passen.

Verzoekers maken aanspraak op een bedrag van € 6.001,19 inclusief btw, te vermeerderen met € 45,66 reiskosten en griffierecht. Dit is op basis van een uurtarief van € 260,-.

 

ASR bepleit matiging van het uurtarief naar € 225,- en een urenbesteding van 13 uur exclusief reistijd.

De rechtbank oordeelt dat het gehanteerde uurtarief past binnen de bandbreedte van de vergoede uurtarieven. Ook oordeelt de rechtbank dat de urenbesteding niet bovenmatig is. De rechtbank zal daarom het verzochte bedrag (€ 6.315,19) begroten. Er volgt een kostenveroordeling van € 5.367,91 (op basis van 85%).

Kosten

kosten geheel toegewezen

Resultaat

toe- en afgewezen