Geen openbare weg wel toepassing van art. 185 WVW

Verzoeker is tijdens een Piratenfestival onder een touringcar terecht gekomen. Hij stelt de bestuurder van de bus en de organisator van het festival aansprakelijk. De organisator is op grond van de zogenaamde Kelderluikcriteria niet aansprakelijk. De bestuurder van de touringcar is wel aansprakelijk doordat artikel 185 WVW wordt toegepast ook al is er geen sprake van een openbare weg. Wel sprake van eigen schuld (40% bij verzoeker), na billijkheidscorrectie dient de Achmea (de WAM-verzekeraar van de bus) 75% van de schade te vergoeden.

Aansprakelijkheid festivalorganisator:
Afgewezen. De stellingen van verzoeker dat de verkeersstromen tussen festivalgangers en de binnenkomende en wegrijdende niet van elkaar gescheiden zouden zijn en de festivalorganisator niet de nodige veiligheidsvoorzieningen zou hebben getroffen is onvoldoende feitelijk onderbouwd. Op grond van de Kelderluikcriteria geen sprake van een onrechtmatige daad.

Aansprakelijkheid touringcar:
Toegewezen. Op de bestuurder van een motorrijtuig rust een zware zorgvuldigheidsplicht, die meebrengt dat de bestuurder bij het bepalen van zijn rijgedrag rekening moet houden met fouten van ongemotoriseerde verkeersdeelnemers, zoals fietsers en voetgangers, tenzij deze fouten zo onwaarschijnlijk zijn dat hij daarmee in redelijkheid geen rekening hoefde te houden. Deze zorgvuldigheidsplicht rust zowel op de bestuurder van een motorrijtuig die zich op de openbare weg begeeft als op de bestuurder van een motorrijtuig die zich niet op de openbare weg begeeft. Inmiddels is vaste rechtspraak dat ook in gevallen waarin artikel 185 WVW niet rechtstreeks van toepassing is omdat het motorrijtuig bij het ongeval niet op de openbare weg reed, in het kader van de beoordeling ex artikel 6:162 BW alsnog kan worden aangeknoopt bij het stelsel van artikel 185 WVW. Geen sprake van overmacht in de zin van artikel 185 WVW. De exacte toedracht is niet komen vast te staan. Uit de verklaringen kan niet worden afgeleid dat er sprake is van overmacht. Van de buschauffeur had extra alertheid mogen worden verwacht (veel jongeren stonden rond de bus, nodige alcohol werd er gedronken).  Geen sprake van opzet of aan opzet grenzende roekeloosheid. Uit het gedrag van [verzoeker] kan echter niet worden afgeleid dat hij, vlak voordat hij zich naar de linkerkant van de bus begaf, zich bewust moet zijn geweest van het aanzienlijke gevaar dat de bestuurder van de bus hem zou aanrijden.

Eigen schuld:
Bezoeker stond aan de linkerkant en zeer dichtbij de bus die nog de parkeerplaats op moest rijden. Verzoeker had circa 10 biertjes gedronken. Gelet op die hoeveelheid alcohol is het aannemelijk dat [verzoeker] minder alert en minder adequaat heeft gereageerd op de situatie ter plekke. Causale bijdrage 40%. Billijkheidscorrectie: naar verwachting is verzoeker blijvend beperkt. Hij is niet verzekerd. Dus 25% van de schade blijft voor rekening van verzoeker.

Aanvullend voorschot afgewezen. Verzoeker heeft alleen een bedrag genoemd zonder dit met stukken te onderbouwen.

Dat [verzoeker] meerdere belangenbehartigers ingeschakeld heeft (zowel mr. [naam 7] als [bedrijf]) is zijn goed recht, maar dat rechtvaardigt niet dat al deze (dubbele) kosten voor vergoeding in aanmerking komen, temeer nu er ook geen behoorlijke toelichting bij is gegeven. De rechtbank ziet dan ook aanleiding om de buitengerechtelijke te kosten te matigen tot € 25.000,- . Vervolgens toepassing van eigen schuld € 18.750.

Kosten in beginsel niet redelijk, maar door overdracht van de zaak aan de nieuwe advocaat zijn de gevorderde uren (25,5) redelijk. € 8.342,30 ((25,5 x 260 x 1,21) + € 320,- griffierecht). Toepassing eigen schuld: € 6.256,73 (75% van € 8.342,30).

Kosten eerste deelgeschil: € 5.571,60, te weten 75% van de begrote kosten van € 7.428,80 ter zake van de eerste deelgeschillenprocedure

Kosten

kosten toegewezen maar vermindering ivm percentage eigen schuld<br />aantal uren verminderd<br />uurtarief verlaagd

Resultaat

toe- en afgewezen

Door analoge toepassing van artikel 185 WVW komt Achmea in een lastige bewijspositie. Ondanks de getuigenverklaringen is het Achmea niet gelukt om overmacht dan wel opzet/ aan opzet grenzende roekeloosheid aan te tonen. Dat leidt ertoe dat er dus minimaal 50% van de schade moet worden vergoed. Uiteindelijk na causale verdeling en de toepassing van de billijkheidscorrectie zelfs 75%.