Tekortkoming in medische behandelingsovereenkomst; causaal verband tussen tekortkoming en schade staat niet vast

Verzoeker is in juni 2014 en september 2014 meerdere malen door verschillende artsen gezien. Op 4 september 2014 wordt op een MRI-scan een herseninfarct gediagnostiseerd. Verzoeker heeft het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt als gevolg van de tekortkomingen in de medische behandelingsovereenkomst door het ziekenhuis in juni 2014 en september 2014. Hoewel de rechtbank tot de conclusie komt dat op 2 momenten sprake is van tekortkomingen aan de zijde van het ziekenhuis, kan een causaal verband (nog) niet worden aangenomen.

Verzoeker stelt dat de tekortkomingen van het ziekenhuis, al dan niet gecumuleerd, hebben geleid tot het hem uiteindelijk overkomen herseninfarct en de blijvende klachten die daaruit voortvloeien.

Het ziekenhuis heeft aansprakelijkheid erkend voor onzorgvuldig handelen op 1 van de 3 door verzoeker afzonderlijk aangehaalde momenten, te weten een moment in juni 2014. De rechtbank stelt ook vast dat het ziekenhuis ten aanzien van het tweede verwijt, op 1 september 2014, is tekortgeschoten in de nakoming van de medische behandelovereenkomst. Ten aanzien van het derde verwijt op 3 september 2014 komt niet vast te staan of het ziekenhuis tekort is geschoten. Nader onderzoek wordt op dit punt van belang geacht.

Omdat verzoeker het derde verwijt wel heeft besloten in zijn verzoeken (1) en (2), betekent dit dat deze verzoeken niet kunnen worden toegewezen. Daarbij is ook hetgeen onder (2) vermeld van belang.

Verzoeker stelt dat het causaal verband kan worden aangenomen op grond van de omkeringsregel. Volgens de rechtbank is onvoldoende gebleken dat sprake is van een normschending. Een schending van de algemene norm is daarvoor onvoldoende. Dit betekent dat evenmin kan worden vastgesteld dat het ziekenhuis aansprakelijk is voor deze schade.

De rechtbank zal de verzoeken slechts in zoverre toewijzen dat voor recht wordt verklaard dat sprake is van een tekortkoming in juni 2014 en in september 2014.

De rechtbank spreekt zich ook uit over het beroep van verzoeker op kansschade. De rechtbank overweegt dat op zijn minst sprake is van een redelijke aanwijzing tot het bestaan van een verband tussen de erkende fout en het verlies van de kans van verzoeker op een beter behandelresultaat. Naar het oordeel van de rechtbank is daarvoor nader deskundigenonderzoek nodig.

In deze deelgeschilprocedure kan niet worden vastgesteld dat de door verzoeker geleden en nog te lijden schade het bedrag van de reeds betaalde voorschotten zal overstijgen. Het verzoek wordt daarom afgewezen.

Gelet op de complexiteit van de zaak zal de rechtbank het uurtarief van € 350,00 niet matigen. Voor het in rekening brengen van een bijkomende opslag van factor 1,5, of een kantoorkostenopslag, ziet de rechtbank geen aanleiding.

De rechtbank wijst het verzoek tot betaling van de achterstallige buitengerechtelijke kosten van € 1.102,50 toe.

Het aantal uren voor (voorbereiding van) de zitting wordt gemachtigd van 16 uur naar 8 uur. Voor het opstellen van het verzoekschrift en de correspondentie daarover acht de rechtbank 12 uur redelijk.

De begroting komt dan in totaal op een bedrag van € 8.784,00 (20 uren x uurtarief € 350,00, vermeerderd met 21% btw en € 314,00 aan griffierecht).

Het ziekenhuis en MediRisk zullen, als aansprakelijke partijen voor de vastgestelde tekortkomingen door het ziekenhuis, worden veroordeeld tot betaling van het aldus begrote bedrag aan verzoeker.

Kosten

kantoorkosten afgewezen<br />aantal uren verminderd

Resultaat

toe- en afgewezen