rechtbank Rotterdam 23 maart 2011, LJN: BP8834
Doordat hond van verweerder tegen haar is aangesprongen, is verzoekster in 2006 gevallen en heeft zij haar rechterenkel en rechterknie gebroken. Als gevolg van kniefractuur blijvende buig- en strekbeperkingen. Namens verweerder heeft WA-verzekeraar Aegon (mede verweerder) aansprakelijkheid voor de ongevalgevolgen erkend. Voor het ongeval had verzoekster chronische rugklachten en gebruikte zij een scootmobiel. Sinds 1997 had zij een rechter knieprothese.
Aegon heeft € 17.143,- betaald (smartengeld € 10.000,-, wettelijke rente € 2.143,-, diversen + huishoudelijke hulp € 5.000,-) en € 7.324,42 voor buitengerechtelijke kosten vergoed. Hiervan is
€ 11.643,- als eenzijdig bepaalde slotbetaling overgemaakt. Er is een geschil blijven bestaan over het causaal verband tussen het ongeval en de gestelde klachten en beperkingen, alsmede over de omvang van de schade.
Verzoekster eist een schadevergoeding van € 8.500,- voor een badkameraanpassing (inloopdouche). Verweerders stellen dat teveel schadevergoeding is betaald. Zij verzoeken voor recht te verklaren dat niets meer verschuldigd is en eisen op grond van onverschuldigde betaling terugbetaling van € 12.833,-. Volgens hen is er sprake van pre-existente klachten die de ongevalsgevolgen hebben beïnvloed. De schade is veel lager dan het tot nu toe betaalde bedrag.
De rechtbank stelt voorop dat de pre-existente klachten van invloed kunnen zijn op de omvang van de schade. Als die klachten ook zonder ongeval op enig moment tot beperkingen zouden hebben geleid, kan dit leiden tot een correctie in de duur en/of de hoogte van de schade.
Omdat de slotbetaling door Aegon als “definitieve afdoening van alle te vergoeden schade naar redelijkheid en billijkheid” is geformuleerd, is het niet mogelijk hierop terug te komen. De door Aegon verzochte verklaring voor recht wordt afgewezen omdat deze het bereik van de deelgeschilprocedure te buiten gaat. Hierbij is van belang dat in dit deelgeschil geen volledig debat over alle uitgewerkte schadecomponenten heeft plaatsgevonden. Bovendien valt niet in te zien hoe de verklaring voor recht kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (zo’n verklaring zou verder onderhandelen overbodig maken).
Op verzoekster rust in beginsel de stelplicht en bewijslast m.b.t. de omvang van de schade en mag niet volstaan met het uitkiezen van één volgens haar niet vergoede schadecomponent. Het gaat te ver om in het kader van deze deelgeschilprocedure alle schadeposten uitputtend te moeten beoordelen om uiteindelijk te kunnen vaststellen of er per saldo nog iets te vorderen is. De rechtbank maakt een voorzichtige inschatting van de gestelde schadeposten en het gestelde causale verband met het ongeval: betaald smartengeld aanzienlijk hoger dan waarop in rechte aanspraak kan worden gemaakt, huishoudelijke hulp zou ook zonder ongeval noodzakelijk zijn geweest, niet onwaarschijnlijk dat badkameraanpassing ook zonder ongeval noodzakelijk zou zijn geworden. De vordering wordt afgewezen.
De rechtbank begroot de kosten van de deelgeschilprocedure op € 3.024,67 (inclusief € 255,- griffierecht).
Om te kunnen terugkomen op een eenzijdig bepaalde financiële afwikkeling moet een duidelijk voorbehoud worden gemaakt. De rechtbank gaat zorgvuldig om met de betekenis van pre-existente klachten. Het is weliswaar conform de wet, maar voor de aansprakelijke partij onbevredigend dat die na een ruimhartige afkoopsom (zo er is meer smartengeld betaald dan waarop recht bestond) en afwijzing van het verzoek toch opdraait voor de kosten van de deelgeschilprocedure.