Rechtbank Gelderland, 21 juli 2017 | |
Een bestuurder van een bij (verweerder) verzekerde auto verleent (eiser) -op de racefiets- geen voorrang. Om een aanrijding te voorkomen, heeft (eiser) hard geremd, waarbij hij twee maal over de kop is geslagen. (Eiser) loopt hierbij onder meer een wervelfractuur op. (Verweerder) heeft de aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het ongeval erkend. (Eiser) is getrouwd en heeft vier kinderen, die allen een autisme-spectrum-stoornis hebben. Alle vier de kinderen hebben hiervoor een persoonsgebonden budget (hierna: PGB). In de jaren voorafgaande aan het ongeval fungeerde (eiser) als informele zorgverlener ten behoeve van zijn kinderen, voor ongeveer 28 uur per week.
De discussie tussen partijen betreft het verlies aan verdienvermogen ten aanzien van de zorgtaken die (eiser) ten behoeve van zijn kinderen verrichtte en waarvoor hij werd betaald uit de aan zijn kinderen toegekende PGB’s. Vanaf september 2016 is (verweerder) namelijk opgehouden te bevoorschotten. |
|
Verzoek | Rechtbank |
(Eiser) heeft verzocht dat de rechtbank bij beschikking, uitvoerbaar bij voorraad: (1) primair: (verweerder) zal veroordelen om met ingang van 1 september 2016 bij wege van voorschot maandelijks een bedrag van € 2.000,00 per maand te voldoen, tot aan het moment dat partijen een eindregeling hebben bereikt, dan wel vanaf en tot aan een zodanig moment als de rechtbank in goede justitie meent te moeten bepalen, met de wettelijke rente over de verschuldigde bedragen voor zover deze niet op de eerste dag van de verschenen maand zijn voldaan, dan wel (verweerder) zal veroordelen tot betaling van een voorschot als de rechtbank meent te moeten bepalen; |
(Eiser) verzoekt de rechtbank zich uit te spreken over zijn verlies aan verdienvermogen en (verweerder) te veroordelen tot het betalen van voorschotten die in overeenstemming zijn met de maandelijkse schade die (eiser) in dit verband lijdt. (Eiser) heeft gesteld dat zijn schade groter is dan de tot nu toe door (verweerder) betaalde voorschotten.Bij de beoordeling van het verzoek met betrekking tot het verlies aan verdienvermogen stelt de rechtbank het volgende voorop. De vraag of (eiser) als gevolg van het ongeval schade heeft geleden door verlies van toekomstige inkomsten uit arbeid, moet worden beantwoord door vergelijking van de feitelijke inkomenssituatie na het ongeval met de hypothetische situatie bij wegdenken van het ongeval. Bij zo’n vergelijking komt het aan op een redelijke verwachting omtrent toekomstige ontwikkelingen. Daarbij geldt tevens dat aan een benadeelde die blijvende letselschade heeft opgelopen, geen strenge eisen mogen worden gesteld met betrekking tot het te leveren bewijs van schade wegens het derven van arbeidsinkomsten die hij in de toekomst zou hebben genoten in de hypothetische situatie dat het ongeval niet zou hebben plaatsgehad. Het standpunt van (eiser) moet op dit onderdeel wel voldoende aannemelijk zijn. In dit kader geldt veelal als aanknopingspunt de situatie zoals die feitelijk was op het moment van het ongeval.
Het wettelijk systeem van de persoonsgebonden budgetten brengt met zich dat de in de besluiten vastgestelde geïndiceerde zorg (waaronder individuele begeleiding en vervoer) per definitie ‘bovengebruikelijke’ zorg betreft, hetgeen met zich brengt dat de vergoeding voor deze verrichte zorg – ook indien door een ouder verricht – moet worden aangemerkt als inkomen voor verrichte arbeid. Op de belastingaangiften/fiscale rapporten over de jaren 2011 tot en met 2016 die in het geding zijn gebracht, is te zien welk inkomen (eiser) jaarlijks uit de PGB’s van zijn kinderen ontving. (Verweerder) heeft de stelling van (eiser) in twijfel getrokken dat hij voor het ongeval 28 uur per week zorgtaken verrichte die voor vergoeding in aanmerking uit de PGB’s in aanmerking kwamen. De rechtbank stelt dat (verweerder) de uitleg die hiervoor door (eiser) is gegeven echter niet, althans onvoldoende gemotiveerd, heeft weersproken. (Verweerder) stelt vervolgens een aantal oorzaken (o.a. invoering Wet langdurige Zorg, geen inzicht in de urenverantwoording) die een achteruitgang van inkomen zouden kunnen verklaren na het ongeval. Overige oorzaken die een achteruitgang van inkomen zouden kunnen verklaren na het ongeval, zijn door (verweerder) niet gesteld en evenmin gebleken. Voor de beoordeling van het thans voorliggende verzoek is voldoende dat (eiser) aannemelijk maakt dat zijn schade groter is dan de reeds verstrekte voorschotten. Nadere informatie is op dit punt niet noodzakelijk. De rechtbank merkt verder op dat het bevoorschotte totaalbedrag onvoldoende geconretiseerd en onderbouwd is door (verweerder), zeker wanneer (verweerder) de stelling inneemt dat het verlies aan verdienvermogen voor de periode van 1 september 2016 tot en met 31 juli 2017 reeds is bevoorschot. De rechtbank zal (verweerder) veroordelen tot betaling van een voorschot van € 2.000,00 per maand vanaf 1 september 2016 tot en met 31 juli 2017. |
(2) subsidiair: voor recht zal verklaren dat (eiser) heeft voldaan aan de op hem rustende informatieverplichting omtrent zijn schade en dat geen sprake is van schending door hem van zijn schadebeperkingsverplichting, zodat er geen grond is voor (verweerder) om de onderhandelingen thans te staken; | Gelet op het feit dat het primaire verzoek van (eiser) zal worden toegewezen, wordt aan de beoordeling van het subsidiaire verzoek niet meer toegekomen. |
(3) (Verweerder) zal veroordelen tot vergoeding van de door (eiser) gemaakte buitengerechtelijke kosten tot een bedrag van € 5.902,09; | (Verweerder) heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van deze kosten. Het verzoek van (eiser) zal -als op de wet gegrond- worden toegewezen. |
(4) (Verweerder) zal veroordelen in de kosten van de procedure en deze zal begroten op een bedrag van 24,5 uur à € 250,00 excl. BTW + 5% kantoorkosten, te vermeerderen met de betaalde griffierechten. | (Verweerder) heeft geen verweer gevoerd ten aanzien van het aantal uren of de hoogte van het tarief. De rechtbank acht het aantal uren gelet op de complexiteit en de omvang van het dossier redelijk, hetgeen evenzeer geldt voor de hoogte van het uurtarief. De rechtbank zal de kosten van het deelgeschil dan ook begroten op een bedrag van € 8.614,81 (€ 7.781,81 + € 883,00 aan griffierecht).
Omdat (verweerder) aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het ongeval heeft erkend, zal (verweerder) tevens worden veroordeeld tot betaling van deze kosten aan (eiser). |
Wanneer je stelt dat er voor een bepaalde periode (meer dan) voldoende en adequaat is bevoorschot, moet dat natuurlijk wel onderbouwd worden. Het moet -voor beide partijen- duidelijk zijn op welke datum, welke bedragen, aan wie en ter zake waarvan bepaalde bedragen zijn overgemaakt. In deze kwestie werd onvoldoende geconcretiseerd onderbouwd ter zake waarvan door (verweerder) bevoorschot werd (materiele schade, voorschot immateriële schade, voorschot verlies aan verdienvermogen, buitengerechtelijke kosten, enz.).