Geen causaal verband tussen aanhoudende gezondheidsklachten en ongeval

Rechtbank Amsterdam, 20 augustus 2020
(Verzoeker) stelt dat voor het ongeval alleen zou sprake zijn van dove gevoelens, tintelingen en pijn in de rechteronderarm en -hand. Na het ongeval pas toenemende pijn en de (gestelde) krampverschijnselen. De rechtbank wijst het verzoek af: causaal verband vooralsnog niet aangetoond.
Verzoek Rechtbank
(Verzoeker) verzoekt de rechtbank om:

(1) te bepalen dat de krampverschijnselen het gevolg zijn van het betreffende ongeval;

De (chronologische) feiten zijn als volgt:

  • 4,5 maand voor het betreffende ongeval werd een lichte ulnaropathie rechts (verstoring functie van een zenuw in de onderarm) vastgesteld.
  • 2 tot 3 maanden voor het betreffende ongeval heeft er tevens een achteropaanrijding plaatsgevonden.
  • 3 maanden na het ongeval maakt (verzoeker) bij de fysiotherapeut, naar wie hij was verwezen i.v.m. een breuk in de linkerpols, melding van pijn in de rechterpols, met een verminderde kracht. (Verzoeker) klaagt sindsdien over krampverschijnselen, klachten die kunnen optreden bij ulnaropathie.
  • Er wordt een neurologische expertise uitgevoerd: er zou enige inconsistentie zijn, met name gelet op de (medische) voorgeschiedenis.

De rechtbank komt tot het oordeel dat vooralsnog onvoldoende blijkt van een consistent, consequent en samenhangend patroon van klachten. Bestaan van de klachten kan niet zonder meer worden aangenomen. Bovendien zijn de klachten ook nooit waargenomen. De expertisearts is dan ook voorzichtig m.b.t. een eventuele causale relatie tussen de klachten en het ongeval. De rechtbank laat nog buiten beschouwing de vraag of een alternatieve verklaring voor de klachten ontbreekt

(2) de buitengerechtelijke kosten te begroten en (verweerder) in de begrote kosten te veroordelen; Geen noodzaak tot het nemen van een beslissing over de BGK. Gesteld noch gebleken is dat de onderhandelingen hierover zijn gestaakt.
(3) de kosten van deze procedure te begroten en (verweerder) in de begrote kosten te veroordelen. (Verzoeker) heeft de kosten van dit deelgeschil begroot op € 7.114,80 (24,5 uur x € 240,– per uur x 21% BTW). Het aantal uren is o.a. opgebouwd uit reistijd.

De rechtbank constateert dat de urenspecificatie niet aansluit bij de vorm van de uiteindelijke zitting, die in verband met de corona-maatregelen via Skype plaatsvond. Daarnaast is de urenbesteding voor het opstellen van het verzoekschrift te hoog. De rechtbank matigt dan ook de uren, tot 18 uur. Het uurtarief is niet onredelijk hoog, maar eventuele kantoorkosten worden geacht te zijn inbegrepen in het uurtarief.

Kosten worden begroot op € 5.524,20 (18 uur x € 240,– x 21% BTW + griffierecht). (Verweerder) wordt veroordeeld tot betaling van dit bedrag aan (verzoeker).

Overzichtelijke uitspraak, waarbij de rechtbank stapsgewijs de vereisten voor het aannemen van een causaal verband (bij niet-objectiveerbare klachten) beoordeeld. Verder zijn de overwegingen m.b.t. de kosten interessant: matiging aantal uren en geen ruimte voor opslag kantoorkosten.