Geen causaal verband tussen ongeval en latere trombose

Rechtbank Den Haag 22 juli 2021
Verzoekster is op 1 februari 2019 een verkeersongeval overkomen. Vierweken later is vastgesteld dat er sprake was van trombose in de linkerarm. Verzoeker verzoekt de rechtbank om vast te stellen dat de tromboseklachten in causaal verband staan met het verkeersongeval. Dit verzoek wordt afgewezen.
Verzoek Rechtbank
Verzoekster verzoekt de rechtbank:

(1) vast de stellen dat de volgende klachten (c.q. letsel) causaal moet(en) worden geacht aan het ongeval:

  • een opgezwollen linkerhand en linker onderarm;
  • een gekneusde onder- en bovenarm (links);
  • gescheurde spieren in de linkerarm;
  • blauwe plekken op de bovenarm (links);
  • pijnklachten in de linkerarm;
  • trombose in de linkerarm;
De rechtbank vindt dat het causaal verband niet kan worden aangetoond door het enkele feit dat verzoekster na het ongeval klachten heeft ontwikkeld die ze daarvoor niet had. Verzoekster beroept zich op het advies van haar medisch adviseur. De medisch adviseur kan echter het oorzakelijk verband niet vaststellen. Trombose kan onder meer ontstaan door grote trauma’s, maar ook door overgewicht en roken (welke aanwezig waren bij verzoekster). Het ongeval van 1 februari 2019 is een trauma, maar geen groot trauma. Conclusie is dat dit advies onvoldoende aanknopingspunten biedt om van een causaal verband uit te gaan. Te meer omdat een andere medisch adviseur tot eenzelfde conclusie komt.

De verklaring van de huisarts maakt dit niet anders. Uit de verklaring volgt niet eenduidig dat de huisarts een directe relatie legt tussen het ongeval en de trombose. Voor zover de huisarts dit wel bedoelde, is het nog onvoldoende, omdat de twee medische adviezen dit tegenspreken.

De rechtbank wijst het verzoek van verzoekster daarom af.

(2) de kosten te begroten op € 4.870,25 en verweerders te veroordelen in deze kosten. Deze deelgeschilprocedure is nagenoeg op dezelfde stukken gebaseerd als de stukken waarop het oordeel van de voorzieningenrechter is gebaseerd. Het was daarom evident dat het causaal verband weer niet zou kunnen worden aangenomen.  Gelet op het vonnis van de voorzieningenrechter had het voor verzoekster duidelijk moeten zijn dat e.e.a. nader onderbouwd moest worden. Daarom vindt de rechtbank dat dit verzoek volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld.