Geen neurologische verklaring post whiplash syndroom. Verzekeringsarts moet beperkingen en ongevalgevolg onderzoeken.

rechtbank Rotterdam 7 februari 2012, LJN: BV3066
Verzoeker was in 2004 betrokken bij verkeersongeval. Aansprakelijkheid erkend door verweerster Allianz. In 2008 is voorlopig deskundigenbericht uitgebracht door neuroloog. Volgens diens rapport is sprake van post whiplash syndroom zonder neurologisch substraat. Er is geen andere verklaring dan dat de klachten primaire of secundaire ongevalgevolgen zijn. Volgens verzoeker blijkt uit dit rapport dat zijn klachten en beperkingen ongevalgevolg zijn, hetgeen door verweerster wordt betwist.
Ter zitting is de rechtbank gebleken dat verweerster erkent dat verzoeker ten gevolge van het ongeval reële gezondheidsklachten ervaart. Het in neurologische zin ontbreken van beperkingen impliceert niet steeds dat in medische en juridische zin geen sprake kan zijn van relevante beperkingen. Het ligt in de rede dat een verzekeringsarts in staat is om te onderzoeken of sprake is van beperkingen die aan het ongeval kunnen worden toegeschreven. Indien dergelijke beperkingen worden vastgesteld, dient vervolgens onderzoek te worden gedaan door een arbeidsdeskundige. Verweerster wordt veroordeeld in de begrote deelgeschilprocedurekosten.

Het blijft lastig met neurologisch niet vast te stellen whiplashachtige zaken. De hete aardappel ligt nu bij de betreffende verzekeringsarts…

4.  De beoordeling
4.1.  [verzoeker] heeft zijn verzoek gebaseerd op de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade, neergelegd in de artikelen 1019w –1019cc van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) en in werking getreden op 1 juli 2010.

4.2.  De deelgeschilprocedure is bedoeld voor de situatie waarin partijen in het buitengerechtelijke onderhandelingstraject stuiten op geschilpunten die de buitengerechte¬lijke afwikkeling belemmeren. Partijen vragen in een deelgeschilprocedure de rechter om op die geschilpunten te beslissen, zodat zij vervolgens verder kunnen met de buitengerechte¬lijke onderhandelingen, met als doel het sluiten van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w Rv).

4.3.  De rechtbank begrijpt dat hetgeen partijen verdeeld houdt, ziet op de betekenis van het rapport van [deskundige] voor het geschil over de vraag of de door [verzoeker] gestelde klachten en beperkingen een gevolg zijn van het verkeersongeval van 10 juni 2004.
De rechtbank is van oordeel dat dit geschilpunt zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Hoewel duidelijk is dat nog de nodige stappen gezet moeten worden, ziet de rechtbank voldoende mogelijkheden voor partijen om na haar beslissing het onder¬handelingstraject voort te zetten. Zij zal dan ook op dit punt een beslissing geven zoals door partijen gevraagd.

4.4.  De rechtbank ziet in de aard en inhoud van de deelgeschilprocedure aanleiding om het hiervoor omschreven geschilpunt te beoordelen volgens dezelfde criteria die zij zou hanteren als in het geval dit geschilpunt aan haar zou zijn voorgelegd in een bodem¬procedure.

Klachten ten gevolge van het ongeval van 10 juni 2004

4.5.  [verzoeker] stelt dat uit de neurologische rapportage van [deskundige] kan worden afgeleid dat de door hem ervaren gezondheidsklachten het gevolg zijn van het aan hem overkomen verkeersongeval.
Volgens Allianz heeft [verzoeker] nagelaten aan te geven welke klachten het gevolg zijn van het verkeersongeval van 10 juni 2004. De aspecifieke lage rugklachten zijn bijvoorbeeld niet ongevalgerelateerd. Het onder 3.1.a geformuleerde verzoek dient reeds daarom te worden afgewezen, aldus nog steeds Allianz.

4.6.  De rechtbank is ter zitting gebleken dat Allianz erkent dat [verzoeker] ten gevolge van het hem op 10 juni 2004 overkomen verkeersongeval reële gezondheidsklachten ervaart.
[deskundige] heeft in zijn rapport vastgesteld dat [verzoeker] tengevolge van het hem op 10 juni 2004 overkomen ongeval een postwhiplash syndroom heeft ontwikkeld. In zijn rapport worden de klachten van [verzoeker] als volgt omschreven:
“De bewegingsbeperking bij het bewegen van de nek en van de onderrug berusten op verhoogde spierspanning bij pijn, waarbij de bewegingen de pijn doen toenemen, reden waarom betrokkene onvolledige bewegingsmogelijkheden heeft.”

Voorts heeft [deskundige] in zijn rapport aangegeven:
“Bij gemiddeld 20 tot 30% van alle mensen die t.g.v. een ongeval, waarbij een nektrauma, in de acute fase nek/hoofdpijn hebben, ontstaat na de eerste drie maanden een chronisch pijnsyndroom, dat na het eerste jaar niet is hersteld, en vaak vele jaren kan aanhouden. Een dergelijk pijnsyndroom gaat erg vaak gepaard met verminderde fysieke belastbaarheid, snelle vermoeidheid, een slechte concentratie en daardoor gevoelens van vergeetachtigheid.”

[deskundige] heeft verder in zijn rapportage opgemerkt dat [verzoeker] genoemde klachten niet voor het verkeersongeval had en dat er geen andere verklaring is dan dat de huidige klachten primaire of secundaire ongevalgevolgen zijn. [deskundige] heeft daarbij nadrukkelijk aangegeven dat dit niet geldt voor de in het rapport genoemde aspecifieke lage rugklachten.

4.7.  Het vorenstaande in aanmerking nemende acht de rechtbank het onder 3.1.a geformuleerde verzoek van [verzoeker] toewijsbaar voor zover de door [verzoeker] ervaren gezondheidsklachten in het rapport van [deskundige] zijn omschreven en voor zover die klachten door [deskundige] worden toegeschreven aan het ongeval van 10 juni 2004.
De rechtbank zal thans ingaan op de vraag of die klach¬ten tot ongevalgerela¬teerde beperkingen hebben geleid.

Beperkingen ten gevolge van het ongeval van 10 juni 2004

4.8.  Volgens [verzoeker] betekent het enkele feit dat [deskundige] zich niet kan uitspreken over de beperkingen die hij aangeeft, niet dat uit het rapport van [deskundige] moet worden afgeleid dat hij geen beperkingen heeft tengevolge van het hem op 10 juni 2004 overkomen verkeers¬ongeval. Uit het rapport van [deskundige] blijkt dat sprake is van beperkingen die niet kunnen worden gekwantificeerd. Een verzekeringsarts is de meest aangewezen arts om daarover een uitspraak te doen, aldus nog steeds [verzoeker].
Allianz voert aan dat uit het rapport van [deskundige] volgt dat hij bij [verzoeker] geen ongevalgerela¬teerde beperkingen heeft kunnen vaststellen omdat er geen afwijkingen zijn gediagnosti¬ceerd. Volgens Allianz dient het geen enkel doel om een verzekeringsarts, die volgens haar “slechts” een basisarts is, het werk van een medisch specialist over te laten doen. Nu [verzoeker] reeds door een medisch specialist is onderzocht en deze geen beperkingen kan vaststellen, bestaat er geen grond voor benoeming van een basisarts om beperkingen bij [verzoeker] vast te stellen, aldus Allianz.

4.9.  [deskundige] heeft in zijn rapport aangegeven:
“Als Nederlands neuroloog […] moet ik hierbij aangeven, dat ik mij dien te baseren op de Richtlijnen van de NVN, hetgeen betekent dat een neuroloog bij een postwhiplash syndroom geen percentage functieverlies kan vaststellen.
[…]
Aangezien een specifieke neurologische diagnose ontbreekt, kan ik mij als een neuroloog niet uitspreken over de beperkingen, die betrokkene aangeeft. Hij geeft zelf beperkingen aan, die mensen met chronische pijnsyndromen gewoonlijk aangeven.”

4.10.  Naar het oordeel van de rechtbank impliceert het in neurologische zin ontbreken van beperkingen die door een Nederlandse neuroloog op basis van de richtlijnen die hij dient te hanteren kunnen worden vastgesteld, niet steeds dat in medische en juridische zin geen sprake kan zijn van relevante beperkingen. Mede in aanmerking nemende het feit dat [deskundige] in zijn rapport heeft opgemerkt dat een chronisch pijnsyndroom, waarbij de klachten van [verzoeker] volgens hem passen, vaak gepaard gaat met verminderde fysieke belastbaarheid, snelle vermoeidheid, slechte concentratie en gevoelens van vergeetachtig¬heid, ligt het naar het oordeel van de rechtbank in de rede dat een verzekeringsarts in staat is om te onderzoeken of bij [verzoeker] sprake is van beperkingen die aan het ongeval van 10 juni 2004 kunnen worden toege¬schreven. Anders dan Allianz is de rechtbank van oordeel dat een verzekeringsarts over de benodigde expertise en ervaring kan beschikken om de door [verzoeker] ervaren beperkingen te duiden. Een verzekeringsarts moet in staat geacht worden om op grond van de door [deskundige] gestelde diagnose (postwhiplash ¬syn¬droom) alsmede door hem of haar zelf te verrichten dossier- en lichamelijk onderzoek vast te stellen of [verzoeker] als gevolg van het ongeval van 10 juni 2004 beperkingen ondervindt. Het feit dat de medische situatie tengevolge van het eerste verkeersongeval (van 10 juni 2004) een andere is dan de medische situatie na het tweede verkeers¬ongeval (van 16 juli 2011), die nog niet door een medische specialist is beoordeeld, zoals ter zitting is gebleken, hoeft aan het door de verzekeringsarts te verrichten onderzoek niet in de weg te staan.

4.11.  Gelet op het vorenoverwogene zal het verzoek van [verzoeker] om de medewerking van Allianz te gelasten aan een onderzoek door een door de rechtbank te noemen verzekerings¬arts worden toegewezen.

4.12.  Partijen zijn het niet eens over de persoon van de verzekeringsarts.
De rechtbank is van oordeel dat de ter zitting genoemde verzekeringsarts [deskundige 3], die in vergelijkbare zaken eerder door de rechtbank is benoemd en van wie de rechtbank weet dat hij beschikt over de relevante kennis en ervaring welke gewenst is om in een zaak als deze adequaat te kunnen rapporteren, in deze zaak in beginsel als deskundige zou kunnen optreden.
Nu ter zitting door partijen geen principiële bezwaren tegen [deskundige 3] zijn geuit, kan het hiervoor bedoelde onderzoek zo mogelijk door deze verzekeringsarts worden verricht.

4.13.  De rechtbank overweegt dat indien [deskundige 3] bij [verzoeker] beperkingen vaststelt die naar zijn oordeel kunnen worden toegeschreven aan het ongeval van 10 juni 2004, deskundige voorlichting door een arbeidsdeskundige zal moeten plaatsvinden.
Partijen zijn het erover eens zijn dat in dat geval het arbeidsdeskundig onderzoek door
[deskundige 2] zal worden uitgevoerd.

4.14.  Voor wat betreft de vraagstelling aan de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige kan naar het oordeel van de rechtbank worden aangesloten bij de door partijen in het verzoek- en verweerschrift geformuleerde vragen. Dienaangaande lijkt tussen partijen geen geschil te bestaan.

4.15.  Met betrekking tot de door [verzoeker] verzochte begroting van de kosten van behandeling van het onderhavige verzoek, overweegt de rechtbank het volgende.
[verzoeker] heeft ter onderbouwing van dit verzoek verwezen naar het faxbericht van
23 januari 2012 van mr. Van Rooijen, met bijlagen.
Ter zitting heeft Allianz ter zake de declaratie van mr. Van Rooijen opgemerkt geen bezwaar te hebben tegen het door mr. Van Rooijen gehanteerde uurtarief.
Allianz heeft aangegeven wel bezwaren te hebben tegen het aantal uren dat mr. Van Rooijen in rekening heeft gebracht voor het opstellen van het verzoekschrift, de zitting en het bestuderen van de uitspraak.

4.16.  De rechtbank acht het door mr. Van Rooijen gehanteerde uurtarief van € 225,– (inclusief kantoorkosten en exclusief BTW) redelijk. Voorts acht de rechtbank het aantal uren dat aan het verzoekschrift is besteed, zijnde 6,3 (378 minuten), aannemelijk.
Aangezien de zitting één uur heeft geduurd en anderhalf uur in rekening is gebracht, dient een half uur op het urentotaal in mindering te worden gebracht.
Voorts komt het de rechtbank redelijk voor dat met het bestuderen van de uitspraak en het bespreken daarvan met [verzoeker] in totaal één uur is gemoeid.
De overige kostenposten zijn door Allianz niet betwist. Daarmee staan die kosten vast.

4.17.  Het vorenstaande in aanmerking nemende begroot de rechtbank de kosten op een totaalbedrag van € 3.413,81 inclusief BTW, zijnde 12,75 uur maal € 225,– plus 19% BTW.

4.18.  Door [verzoeker] is tevens veroordeling van Allianz in de kosten van deze procedure verzocht. Nu noch juridische noch praktische redenen zich tegen toewijzing van een dergelijk verzoek verzetten, zal het hiervoor onder 4.17 begrote bedrag als kostenveroordeling worden uitgesproken in het dictum van deze beschikking.

5.  De beslissing
De rechtbank,

bepaalt dat de door [verzoeker] ervaren gezondheidsklachten, voor zover die in het rapport van [deskundige] zijn omschreven en voor zover die door [deskundige] aan het ongeval van 10 juni 2004 worden toegeschreven, het gevolg zijn van het aan hem op 10 juni 2004 overkomen verkeersongeval;

gelast de medewerking van Allianz aan een onderzoek door [deskundige 3], verzekeringsarts;

gelast, indien [deskundige 3] bij [verzoeker] beperkingen vaststelt die naar zijn oordeel kunnen worden toegeschreven aan het ongeval van 10 juni 2004, de medewerking van Allianz aan een onderzoek door [deskundige 2], arbeidsdeskundige;

stelt vast dat voor de vraagstelling aan de verzekeringsarts en de arbeidsdeskundige dient te worden aangesloten bij de door partijen in het verzoek- en verweerschrift geformuleerde vragen;

begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv op € 3.413,81;

veroordeelt Allianz tot betaling aan [verzoeker] van de kosten van deze procedure, welke zijn begroot op € 3.413,81.

Deze beschikking is gegeven door mr. C. Bouwman en in het openbaar uitgesproken door mr. P.F.G.T. Hofmeijer-Rutten op 7  februari 2012.