rechtbank Amsterdam 28 december 2011, LJN: BV6198
Verzoeker is als motorrijder aangereden door bij Aegon (verweerster) verzekerd voertuig. Aegon heeft aansprakelijkheid erkend en in totaal € 44.000,- bevoorschot. Er wordt verzocht om verlies arbeidsvermogen en vergoeding vervangend vervoer te bepalen, verweerster te veroordelen tot medewerking aan overkoepelend deskundigenonderzoek en te veroordelen in de kosten van dit geding. Verweerster voert geen verweer.
De rechtbank oordeelt dat het verzoek tot medewerking aan deskundigenonderzoek – mede gezien het achterliggende geschil inzake causaliteit – te weinig concreet is om te kunnen worden toegewezen. De andere verzoeken worden – mede gelet op het niet voeren van verweer – toegewezen.
Het is bepaald niet uitgesloten dat verweer voeren in een andere uitkomst had geresulteerd. Vooral het verzoek m.b.t. vervangend vervoer “schreeuwt” om verweer. Waarom (toch) geen verweer is gevoerd blijkt niet uit de uitspraak.
3. De beoordeling
3.1. Nu Aegon geen verweer heeft gevoerd, kan worden uitgegaan van de volgende feiten die door [A] aan zijn verzoek ten grondslag zijn gelegd.
3.2. [A] is op 9 oktober 2010 betrokken geraakt bij een ongeval op de rijksweg A10, waarbij [A] op zijn motor van achteren is aangereden door een ander voertuig.
3.3. Aegon is de verzekeraar van de veroorzaker van het ongeval en heeft de aansprakelijkheid voor het ongeval erkend. Aegon heeft aan [A] een bedrag van
€ 29.000,= aan voorschotten betaald en een bedrag van € 15.000,= op het smartengeld bevoorschot.3.4. [A] werkte ten tijde van het ongeval als functioneel beheerder bij ABN AMRO. Na het ongeval is [A] tijdelijk arbeidsongeschikt geraakt, eerst volledig daarna gedeeltelijk. Met ingang van 1 februari 2011 werkt [A] weer op fulltime basis, zij het per 1 augustus 2011 in een andere functie dan voor het ongeval. ABN AMRO heeft bij brief van 7 juni 2011 het volgende aan [A] gemeld:
‘(..)
Hierbij verklaren wij dat u in verband met uw ongeval over de volgende maanden een deel inkomen heeft gemist door middel van de korting loon bij ziekte.
(..) Netto
Juni 2010 344,68
Juli 2010 317,05
Augustus 2010 284,55
September 2010 284,55
Oktober 2010 261,86
November 2010 227,38
December 2010 285,09
Januari 2011 110,25 (..)’3.5. [A] gebruikte voor het ongeval een motor als vervoermiddel voor zijn woon/werk-verkeer. Na het ongeval is voor [A] motorrijden niet meer mogelijk gebleken en heeft hij een auto (een Mitsubishi Outlander) met hoge instap aangeschaft voor een prijs van € 33.133,24. [A] heeft zijn motor ingeruild tegen een waarde van
€ 5.684,24.3.6. Bij de beoordeling van onderhavige verzoeken gelden de volgende uitgangspunten. Een deelgeschil is een geschil tussen partijen waarbij een persoon een ander aansprakelijk houdt voor de schade die hij of zij lijdt door dood of letsel, omtrent of in verband met een deel van hetgeen tussen hen rechtens geldt en waarvan de beëindiging kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst (artikel 1019w lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv)). Bij de beoordeling van het voorliggende verzoeken zal worden bekeken of deze zich lenen voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Een en ander hangt af van het antwoord op de vraag of het belang van de verzoeken van [A] en de bijdrage die een beslissing op deze verzoeken kan leveren aan een vaststellingsovereenkomst opwegen tegen de kosten en het tijdverloop van de procedure (artikel 1019z Rv).
Nu er geen verweer is gevoerd, dient te worden bekeken of deze verzoeken aanstonds voor toewijzing gereed liggen. Daarbij dient de rechtbank – ondanks onbekendheid met het standpunt van Aegon – te bezien of toewijzing van het verzochte kan bijdragen aan het bereiken van een oplossing in der minne tussen partijen.3.7. Blijkens het verzoekschrift, zoals ter zitting toegelicht, valt het verzoek inhoudelijk in drie onderdelen uiteen. Twee verzoeken zien op het bepalen van vergoedingsbedragen terzake van schade als gevolg van het ongeval. Het derde verzoek ziet op (medewerking van Aegon aan) een deskundigenonderzoek, met als doel om een omvattend overzicht te krijgen van de ongevalsgerelateerde klachten en beperkingen. In de visie van [A] kan een beslissing als verzocht op deze punten de onderhandelingen tussen partijen weer vlot trekken en daar een constructieve impuls aan geven. De rechtbank ziet aanleiding het verzoek met betrekking tot het deskundigenonderzoek als eerste te bespreken.
3.8. Het onderhavige verzoek dat er blijkens de gegeven toelichting toe strekt om te bewerkstelligen dat een deskundige buiten rechte onderzoek zal verrichten naar het volledige ongevalsgerelateerde letsel bij [A] en de aan de deskundige te stellen vragen vast te stellen. De achtergrond van dit verzoek is, blijkens de toelichting van [A], dat partijen verdeeld zijn over een aantal causaliteitsvragen en
– daarmee – over de vraag welke deskundige de klachten en beperkingen van [A] in kaart dient te brengen.3.9. Naar het oordeel van de rechtbank is evenwel hetgeen [A] onder III verzoekt (dat de rechtbank bepaalt dat Aegon haar medewerking dient te verlenen aan – kort gezegd – een deskundigenonderzoek) te weinig concreet om te kunnen worden toegewezen. De rechtbank stelt voorop dat een verzoekschrift een duidelijke omschrijving van het verzoek en de gronden waarop het verzoek berust, dient te bevatten. Naar het oordeel van de rechtbank is het verzoek voor zover dit inhoudt te bepalen dat ‘Aegon nu medewerking dient te verlenen’ onvoldoende duidelijk omschreven. Met deze omschrijving blijft immers onbepaald waaruit die medewerking dient te bestaan. Met toewijzing van het verzoek wordt voorts niet voorzien in de situatie dat die medewerking alsnog uitblijft. Mede gelet hierop is onvoldoende gemotiveerd dat met toewijzing van het verzoek de onderhandelingen weer kunnen worden opgepakt.
3.10. Ook overigens leent een dergelijk verzoek zich naar het oordeel van de rechtbank in de regel niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Het verzoek ziet op het bewerkstelligen van een deskundigenonderzoek buiten rechte. De daarvoor benodigde overeenstemming of medewerking is, volgens [A], aan de zijde van Aegon uitgebleven vanwege inhoudelijke geschilpunten over dat deskundigenonderzoek.
Nu deze geschilpunten volgens [A] zien op causaliteitsvragen brengt dit – ondanks het uitblijven van verweer door Aegon – ook in dit deelgeschil de vraag naar het causale verband tussen het eerste ongeval en zijn schade met zich mee, omdat dit van belang is voor in elk geval de vraag welke deskundige benaderd zou moeten worden. Een beslissing op dat punt verhoudt zich in het algemeen niet zonder meer met het karakter van de deelgeschilprocedure. In het licht daarvan en van het bovenstaande oordeel, dat het door [A] gestelde onvoldoende aanleiding biedt om te aan te nemen dat een beslissing als verzocht ertoe zal leiden dat partijen alsnog gezamenlijk zullen komen tot het geven van een opdracht aan een deskundige zoals [A] voor ogen staat, ligt een verzoek tot het houden van een voorlopig deskundigenbericht meer voor de hand. Dat de behandeling van een deelgeschilprocedure sneller is of uit oogpunt van kostenoverwegingen gunstiger voor [A], is in elk geval onvoldoende reden om dit verzoek in deze vorm toe te wijzen.3.11. De slotsom is dan ook dat het onder III verzochte zal worden afgewezen.
het verlies aan arbeidsvermogen en vervangend vervoer3.12. Nu het onder III verzochte zal worden afgewezen, ligt de vraag voor of toewijzing van het onder I en II verzochte ook los daarvan kan bijdragen aan het bereiken van een vaststellingsovereenkomst tussen partijen. Een belangrijk geschilpunt tussen partijen, te weten de vraag naar het gehele letsel (klachten, beperkingen) dat door het ongeval is veroorzaakt, is immers nog niet opgelost. Toch acht de rechtbank het voldoende aannemelijk gemaakt dat een beslissing op twee concrete schadeposten de onderhandeling tussen partijen in deze fase de door [A] beoogde impuls kan geven. Uit het door [A] gestelde is immers af te leiden dat deze twee posten ten opzichte van het gehele schadebedrag waarop [A] aanspraak maakt een zodanig belang vertegenwoordigen, dat een beslissing op deze punten overeenstemming naderbij kan brengen. Gesteld noch gebleken is dat hetzelfde geldt voor een oplossing van het geschil over de causaliteit. Dit ziet, naar de rechtbank begrijpt, met name op urologische problematiek, waarvan vooralsnog niet is gesteld of overigens gebleken dat dit substantiële schade met zich brengt, bijvoorbeeld in de vorm van verlies aan verdienvermogen of zelfwerkzaamheid. Aannemelijk is dan ook dat een beslissing als verzocht onder I en II ook bij afwijzing van het onder III verzochte voldoende verschil zal uitmaken voor het hervatten van de onderhandelingen. Daarmee acht de rechtbank voldoende onderbouwd dat de beëindiging van deze geschilpunten op zichzelf in deze fase kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Het onder I en II verzochte wordt nader beoordeeld als volgt.
het verlies aan arbeidsvermogen
3.13. [A] begroot zijn schade aan verlies aan arbeidsvermogen op een netto bedrag van € 2.115,41. [A] heeft de schade geleden in de tweede zes maanden van het eerste jaar na het ongeval. In dat tijdvak ontving [A] over zijn ziekte-uren 80% van zijn salaris en 100% over zijn gewerkte uren. zo blijkt ook uit de brief van ABN AMRO van 7 juni 2011 (r.o. 2.3). Bovendien is [A] door zijn (gedeeltelijke) arbeidsongeschikt over 2009 en 2010 bonussen van zijn werkgever misgelopen waarvan aannemelijk is dat hij deze wel zou hebben ontvangen indien het ongeval hem niet zou zijn overkomen.
3.14. De rechtbank is van oordeel dat [A] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het ongeval verlies aan arbeidsvermogen heeft geleden en dat hij voldoende heeft onderbouwd wat de omvang van dat verlies is (aan gederfde inkomsten en misgelopen bonussen over 2009 en 2010). Dat [A] geen concrete bedragen heeft genoemd ter zake de door hem misgelopen bonussen maakt dit niet anders. De rechtbank betrekt bij haar oordeel dat Aegon geen verweer heeft gevoerd tegen het door [A] verzochte. Dit alles maakt het verzochte aanstonds toewijsbaar. De rechtbank zal het verzoek van [A] onder I dan ook toewijzen.
Vervangend vervoer
3.15. [A] betoogt dat hij een nieuwe auto heeft moeten aanschaffen om op zijn werk te kunnen reïntegreren. Hij heeft een bedrag van € 29.679,= aan adequate vervangende vervoersvoorziening uitgegeven (€ 33.133,24 aanschafprijs nieuwe auto minus € 5.684,24 inruilwaarde oude auto plus € 5.500,= aanschaf auto echtgenote [A] minus inruilwaarde motor € 3.270,=). Dit bedrag dient vermeerderd te worden met een bedrag van € 3.024,=, zijnde het bedrag dat [A] aan een hogere kilometerprijs kwijt is door het gebruik van de auto in plaats van zijn motor tot aan zijn 67e levensjaar. Aldus – steeds – [A].
3.16. De rechtbank is ten aanzien van deze schadepost eveneens van oordeel dat [A] voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat hij als gevolg van het ongeval niet meer in staat is motor te rijden, vervangend vervoer heeft moeten aanschaffen en dat de omvang van deze schade tot op heden € 32.703,= bedraagt (€ 29.679,= aan vervangend vervoer en
€ 3.024,= aan een hogere kilometerprijs). De rechtbank neemt daarbij mede in aanmerking dat Aegon geen verweer heeft gevoerd. Dit alles maakt het verzochte aanstonds toewijsbaar. Het onder II verzochte zal dan ook worden toegewezen.Kosten deelgeschil
3.17. [A] verzoekt de rechtbank Aegon te veroordelen in de kosten van dit deelgeschil, waaronder de advocaatkosten die zijn berekend. [A] heeft als bijlage 12 een declaratie van mr. Wolf overgelegd van € 3.155,33.
3.18. De rechtbank overweegt als volgt. Aegon is aansprakelijk voor het ongeval dat [A] op 9 oktober 2010 is overkomen. Dat betekent dat als uitgangspunt heeft te gelden dat [A] de door hem werkelijk gemaakte kosten van de deelgeschilprocedure niet zelf hoeft te dragen. Voor het bedrag dat [A] aan kosten heeft gemaakt, knoopt de rechtbank aan bij de als bijlage 12 overgelegde declaratie van € 3.115,33. Op grond van artikel 1019aa van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering worden de kosten door de rechtbank begroot waarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking worden genomen. Of deze kosten redelijk zijn hangt ervan af of de kosten in redelijkheid zijn gemaakt en of de hoogte van deze kosten redelijk is.
3.19. De rechtbank is van oordeel dat de kosten in redelijkheid zijn gemaakt. Immers deze zijn gemaakt teneinde een tussen partijen gerezen geschilpunt te beslechten opdat partijen buitengerechtelijk tot een vergelijk kunnen komen.
3.20. De rechtbank acht de hoogte van de kosten eveneens redelijk, waarbij de rechtbank eveneens betrekt dat Aegon geen verweer heeft gevoerd. Uit het door [A] overgelegde declaratieoverzicht volgt niet dat bovenmatig veel tijd aan onderhavige procedure is besteed. De advocaat van [A] heeft bovendien onderbouwd aangegeven hoe haar uurtarief van € 232,50 tot stand is gekomen, welk tarief de rechtbank in dit geval niet onredelijk hoog voorkomt.
3.21. Gelet op al het voorgaande zal de rechtbank, als verzocht, Aegon uitvoerbaar bij voorraad veroordelen in de kosten in en buiten rechte van deze deelgeschilprocedure, welke kosten, aan de zijde van [A] gemaakt, begroot worden op een bedrag van
€ 3.115,33, waarbij aan [A] ook een vergoeding toekomt van het door hem betaalde vastrecht van € 260,=. Aldus begroot de rechtbank de totale door [A] werkelijk gemaakte kosten op een bedrag van € 3.375,33 (€ 3.115,33 plus € 260,=).4. De beslissing
De rechtbank
4.1. bepaalt dat het verlies van arbeidsvermogen van [A] vanaf 9 oktober 2010 tot en met januari 2011 € 2.115,41 bedraagt en dat aan [A] een vergoeding toekomt wegens gemiste bonussen over de jaren 2009 en 2010,
4.2. bepaalt dat de door Aegon aan [A] te betalen vergoeding voor het vervangende vervoer tot op heden € 32.703,= bedraagt,
4.3. veroordeelt Aegon in de kosten gevallen aan de zijde van [A] tot op heden begroot op € 3.375,33,
4.4. verklaart deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad,
4.5. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. K. Mans en in het openbaar uitgesproken op 28 december 2011.