Hoge dwarslaesie na duik in ondiep water. Toepassing ‘kelderluik-factoren’ voor beoordeling aansprakelijkheid: aansprakelijkheid beheerder waterplas, eigen schuld en billijkheidscorrectie

Rechtbank Noord-Nederland, 14 februari 2017
(Verweerder 1) is belast met het beheer en de exploitatie van een recreatiegebied met onder meer een recreatieplas, een recreatiemeer en een kunstmatig aangelegde dam die de plas en het meer van elkaar scheiden. (Verzoeker) loopt als gevolg van een duik vanaf de dam in het ondiepe meer (40 a 50 centimeter diep) een hoge dwarslaesie op. (Verzoeker) stelt (verweerder 1) aansprakelijk. (Verweerder 2) -de verzekeraar van verweerder 1- wijst de aansprakelijkheid voor het ongeval af. Partijen verschillen van mening over de (omvang van de) aansprakelijkheid.
Verzoek Rechtbank
(Verzoeker) verzoekt de rechtbank, bij uitvoerbaar bij voorraad te verklaren beschikking:

(1) te bepalen dat (verweerder 1) op grond van art. 6:162 BW ten volle aansprakelijk is voor het ontstaan en de gevolgen van het (verzoeker) overkomen ongeval;

De rechtbank beoordeelt de vraag of er sprake is van aansprakelijkheid aan de hand van de ‘kelderluik-factoren’ (HR 5 november 1965, NJ 1966, 136 Kelderluik).

Op een professionele partij als (verweerder 1) rust de zorgplicht recreanten te wijzen op de risico’s ten aanzien van het gebruik van de op vele plaatsen ondiepe plas. Op informatieborden langs de toegangswegen naar het recreatiegebied informeert (verweerder 1) recreanten over de diepte van het water in de plas en wordt via een pictogram een duikverbod kenbaar gemaakt. Tevens zijn er bij de plas zogenaamde drijflijnen aangebracht die de diepte markeren. Specifiek aan zwemmers gerichte waarschuwingsborden zijn bij het meer niet geplaatst.

De rechtbank volgt het verweer van (verweersters) dat de zichtbaar ondiepe en begroeide oevers van de plas en de omstandigheid dat de bodem vanaf de dam goed zichtbaar is en recreanten zal weerhouden vanaf de dam in de aangrenzende plas te duiken. Onder die omstandigheden is niet ondenkbaar dat bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid van ten dele jeugdige (uitgelaten) bezoekers van het strand, de dam door één van hen wordt gebruikt om in het meer te duiken. Bij de invulling van haar zorgplicht diende (verweerder 1) een zekere mate van onvoorzichtigheid aan de zijde van de bezoekers van het recreatiegebied mee te wegen ten aanzien van het recreatieve gebruik van het aan de dam grenzende meer. De rechtbank betrekt in dit oordeel de omstandigheid dat de dam is gelegen in een zeer druk bezocht recreatiegebied (op drukke dagen zijn soms 20.000 bezoekers aanwezig). Dat een enkele onvoorzichtige bezoeker van het recreatiegebied via de dam het meer in zou springen of duiken was niet onvoorzienbaar. Ook als potentiële slachtoffers bekend mogen worden verondersteld met het gevaar van duiken in water waarvan men de diepte niet kent, ontslaat dat (verweerder 1) niet van het nemen van maatregelen ter voorkoming van ongevallen. Voorts heeft (verweerder 1) -ruim voor het ontstaan van het ongeval- door een externe partij een rapport laten opstellen. Blijkens het rapport is als preventieve voorziening noodzakelijk aanduidingsborden met de diepte van het water bij het meer te plaatsen. (Verweerder 1) had dus op de hoogte kunnen zijn van de risico’s van duiken en springen vanaf de dam.

Het is een feit van algemene bekendheid dat het duiken in ondiep water zeer ernstig letsel tot gevolg kan hebben. Bij een als plas ingericht recreatiegebied met ondiep zwemwater zijn derhalve veiligheidsmaatregelen noodzakelijk ter voorkoming van ernstige personenschade. De rechtbank volgt (verweersters) in haar verweer dat haar zorgplicht niet zover sterkt dat zij langs iedere ondiepe oever dient te waarschuwen. In het voorliggende geval heeft het ongeval zich echter voorgedaan in het voor recreatieve doeleinden aangewezen meer dat direct grenst aan de kunstmatig aangelegde dam in een (zeer) druk bezocht recreatiegebied/strand. Onder die omstandigheden strekte de zorgplicht van (verweerder 1) zover dat zij nabij de kunstmatig aangelegde dam voor het aan de dam grenzende ondiepe water in het meer had moeten waarschuwen. Het nemen van veiligheidsmaatregelen -bijvoorbeeld door een duikverbod bij de dam te vermelden of een bord met de diepte van het water ter plaatse- was ook weinig bezwaarlijk.

Tevens hebben de waarschuwingsborden die bij de toegangswegen naar de plas zijn geplaatst geen betrekking op het meer. Daarop vermelde waarschuwingen kunnen naar het oordeel van de rechtbank niet worden beschouwd als een afdoende maatregel met het oog op bescherming tegen het specifieke gevaar van duiken vanaf de dam in het meer.

Resumerend heeft (verweerder 1) door nabij de dam niet te waarschuwen voor het ondiep zijn van het water in het meer een situatie laten voortbestaan, althans in het leven geroepen die voor recreanten bij niet-inachtneming van de vereiste oplettendheid en voorzichtigheid gevaarlijk is. De kans dat daaruit ongevallen met ernstige gevolgen zouden ontstaan was aanzienlijk, terwijl het nemen van veiligheidsmaatregelen niet bezwaarlijk kon worden geacht. Hetgeen de rechtbank hiervoor heeft overwogen betekent dat (verweersters) ten opzichte van (verzoeker) op grond van art. 6:162 BW aansprakelijk is voor het ontstaan en de gevolgen van het ongeval dat (verzoeker) is overkomen.

(2) (Verweerder 1) en (verweerder 2) te veroordelen de nog nader vast te stellen aan het ongeval gerelateerde schade, zowel geleden als nog te lijden alsmede materieel en immaterieel, aan (verzoeker) te vergoeden; Verweersters doen een beroep op eigen schuld van (verzoeker). Naar het oordeel van de rechtbank heeft ook (verzoeker) onzorgvuldig gehandeld door vanaf de dam in het water te duiken terwijl hij niet bekend was met de diepte ter plaatse. (Verzoeker) en zijn vrienden waren bekend met het ondiepe water aan de plas. Ook hebben zij gezien dat het water van het meer troebel was en dat zij waterplanten hebben geconstateerd langs de zijde van het meer. Onder die omstandigheden heeft (verzoeker) een groot risico genomen door in het water te duiken, hetgeen hem valt toe te rekenen. Het niet nakomen van de op (verweerder 1) rustende zorgplicht staat een beroep op eigen schuld onder de gegeven omstandigheden niet in de weg.

Op grond van art. 6:101 BW dient in beginsel een deel van de schade voor rekening van (verzoeker) te blijven. Een verdeling van de schade op basis van de mate waarin de gedragingen van (verzoeker) enerzijds en de schending van de zorgplicht van (verweerder 1) anderzijds debet zijn aan het ontstaan van het ongeval leidt er naar het oordeel van de rechtbank toe dat de schadevergoedingsplicht van (verweerder 1) met 50% dient te worden verminderd. In de aard en de ernst van het blijvende letsel dat (verzoeker) op jonge leeftijd heeft opgelopen, alsmede het feit dat (verweerder 1) voor dergelijke schade is verzekerd, ziet de rechtbank evenwel aanleiding voormelde causaliteitsverdeling op grond van de billijkheid te corrigeren, zodanig dat de omvang van aansprakelijkheid van (verweersters) op 80 % wordt vastgesteld.

In zoverre zal de rechtbank het eerste en tweede verzoek toewijzen.

(3) (Verweerder 1) en (verweerder 2) te veroordelen in de kosten van deze procedure. (Verzoeker) maakt op basis van een tijdsbesteding van 42,5 uur aanspraak op een bedrag van in totaal € 13.481,07. (Verweersters) stelt zich op het standpunt dat een totale tijdsbesteding van 25 uren acceptabel en redelijk is en dat voor een kwestie als de onderhavige een uurtarief van € 245,00 per uur als een redelijk uurtarief moet worden beschouwd.

De rechtbank volgt verweersters dat een begrote tijdsbesteding van 25 uur voor een deelgeschil als het onderhavige voor een gespecialiseerde letselschadeadvocaat redelijk moet worden geacht. Voorts acht de rechtbank een uurtarief van € 245,00 redelijk, gezien de complexiteit van het verzoek en de specialisatie en ervaring van de raadsman van (verzoeker). De rechtbank begroot de kosten dan ook op (25 uur + kantoorkosten + BTW + griffierecht van € 267,00 =) € 8.197,00 en veroordeelt (verweerder 1) tot betaling van dit bedrag aan (verzoeker).

In dit soort kwesties lijkt de -onmiskenbare- ernst van het letsel een belangrijke rol te spelen bij de vraag wat nu verwacht mag worden van de aansprakelijke partij.