Rechtbank Amsterdam, 9 april 2020 | |
Minderjarige zoon van (verzoekers) loopt ernstig letsel aan het rechteroog op na het spelen met een waterballonpomp. De rechtbank oordeelt dat de producent aansprakelijk is i.v.m. gebrek aan het product. | |
Verzoek | Rechtbank |
(Verzoekers) heeft de rechtbank verzocht:
(1) te bepalen dat (producent) aansprakelijk is voor de schade van (minderjarige); |
De kern van het geschil is of sprake is van letselschade als gevolg van een gebrek aan de waterballonpomp. Niet in geschil is dat de betreffende waterballonbomp aan de onderkant is gebarsten, dat de minderjarige ernstig, blijvend oogletsel heeft opgelopen dat is veroorzaakt door stomptrauma.
(Verzoekers) stellen – m.b.t. de toedracht – dat zij het een en ander hebben waargenomen. Op basis van deze waarnemingen stellen (verzoekers) dat de waterballonpomp is ontploft en met forse snelheid en kracht naar boven is gedrukt, met het oogletsel als gevolg. Volgens (producent) staat niet vast wat er is voorgevallen. Zij betwist al hetgeen (verzoekers) naar voren hebben gebracht. De rechtbank acht de betwisting(en) van (producent) onvoldoende, dan wel niet nader onderbouwd. De rechtbank oordeelt o.a. als volgt:
Hetzelfde zien we bij de vraag of er sprake is van redelijk te verwachten gebruik. Verzoekers stellen het een en ander, de producent betwist opnieuw onvoldoende. De rechtbank stelt dat hetgeen (verzoekers) stellen logisch en plausibel is. (producent) beroept zich op enkele alternatieve scenario’s, die vervolgens door (verzoekers) gemotiveerd worden betwist (bijvoorbeeld het gooien van de waterballonpomp of het slaan met een hamer op de pomp). Conclusie: gebrek staat vast, (producent) aansprakelijk ex. art. 185 BW. |
(2) onder de vaststelling dat de kosten van deze procedure, te begroten op een bedrag van € 6.031,70 | Tegen de hoogte van het uurtarief is geen verweer gevoerd en dit bedrag komt de rechtbank niet onredelijk hoog voor. Voor een opslag voor kantoorkosten is naar het oordeel van de rechtbank in de huidige tijd geen ruimte meer.
De kosten worden begroot op een bedrag van EUR 5.987,03 (19 uren x 247,50 x 21 procent BTW + griffierecht). |
Voor het aannemen van aansprakelijkheid o.g.v. art. 6:185 BW e.v. moet er voldaan zijn aan een aantal criteria. Voor degene die zich op het betreffende artikel beroept is dat niet altijd even ‘makkelijk’. In deze kwestie was het echter voor de producent een hels karwei om de stellingen gemotiveerd te betwisten. Dat is dan ook niet gelukt: ouders van minderjarige hadden een goed, plausibel en logisch verhaal.
Ten slotte de kosten; de rechtbank benadrukt nogmaals dat er vandaag de dag geen ruimte meer is voor kantoorkosten e.d.