Rechtbank Gelderland 11 juni 2019 | |
Verzoekster valt tijdens haar werk voor de Gemeente Tiel in 2010 en beschadigt haar pols. Er is sprake van pre-existentie met medische voorgeschiedenis; in 2009 vond ook een operatie aan dezelfde pols plaats. Het gezamenlijk ingestelde deskundigenonderzoek komt tot de conclusie dat er voor het ongeval geen sprake was van (recidiverende) dystrofie/C.R.P.S. Verweerster stelt daarop methodiek en inhoud van het onderzoek ter discussie en doet eenzijdig nogmaals deskundigenonderzoek dat haar visie bevestigt. | |
Verzoek | Rechtbank |
I voor recht te verklaren dat het gezamenlijke deskundigenonderzoek als bindend uitgangspunt moet gelden en beide partijen hieraan gebonden zijn. | Een gezamenlijk ingesteld deskundigenonderzoek kan op een lijn worden gezet met een door de rechter opgedragen deskundigenbericht. Alleen op grond van zwaarwegende argumenten kan een partij niet aan de uitkomst worden gehouden. Denk hierbij aan het niet voldoen aan onpartijdigheid, consistentie, inzichtelijkheid en logica. Dit moet dan op overtuigende wijze, bijvoorbeeld met een rapport van een andere deskundige, worden onderbouwd. Verweerster heeft zich met haar deskundigenonderzoek gericht op de methodiek en de conclusies van het gezamenlijk ingestelde deskundigenonderzoek. Ten aanzien van de punten van kritiek op de methodiek van verslaglegging komt de rechtbank tot de conclusie dat het eerste deskundigenrapport inzichtelijk is en de drie bezwaren daar geen afbreuk aan doen. De inhoudelijke conclusie van de gezamenlijke deskundige, dat in een situatie zonder ongeval geen beperkingen zouden zijn opgetreden komt de rechtbank, mede gelet op de deskundigheid van de eerste deskundige als niet onbetrouwbaar over en de onderbouwing van die deskundige kan de conclusie dragen. De Rechtbank stelt vast dat van zwaarwegende bezwaren niet is gebleken en dat partijen derhalve gebonden zijn om de gezamenlijke rapportage als uitganspunt voor verdere schadeafwikkeling te nemen. En wijst de vordering toe. |
II de kosten voor rechtsbijstand te begroten op € 11.912 en verweerster te veroordelen tot betaling | De Rechtbank vindt een tijdbesteding van 34,4 uren bovenmatig en acht 21 uur redelijk. In het uurtarief van € 270, waartegen geen verweer is gevoerd, acht de Rechtbank de kantoorkosten van 6% (waartegen wel verweer is gevoerd als zijnde ‘niet meer van deze tijd’) verdisconteerd en toewijzen daarom niet redelijk. De rechtbank wijst € 6.860 toe (excl griffierechten). |
Er is ook nog een bevoegdheidsdiscussietje. Een ambtelijke aanstelling bij de Gemeente is geen arbeidsovereenkomst als bedoeld in art. 7:610 BW en daarom is er geen absolute bevoegdheid van de kantonrechter in de zin van art. 93 sub c Rv. De Rechtbank kan verzoekster aldus ontvangen in haar verzoek.