Onderzoek toedracht val op fietspad valt buiten deelgeschil. Gemeente sowieso niet aansprakelijk

rechtbank ‘s-Gravenhage 25 oktober 2012, LJN: BY2552
Verzoekster stelt met brommer op gemeentelijk fietspad te zijn gevallen door zand/grind op asfalt. Onderzoek van niet vaststaande toedracht valt buiten reikwijdte deelgeschil. Onderzoek heeft echter geen zin, want gemeente is sowieso niet aansprakelijk. 
Verzoek Rechtbank
Vast te stellen dat de gemeente aansprakelijk is voor het ongeval, primair op grond van artikel 6:174 BW en subsidiair op grond van artikel 6:162 BW. Toedracht
4.3.De rechtbank is van oordeel dat de door [verzoekster] gestelde feitelijke toedracht van het ongeval, in het licht van de gemotiveerde betwisting door de gemeente, (nog) niet is komen vast te staan. De rechtbank overweegt hiertoe in de eerste plaats dat [verzoekster] weliswaar stelt dat het destijds betrokken ambulancepersoneel en de agenten die kort na het ongeval ter plaatse zijn gekomen veel losliggend zand en/of grind op het wegdek hebben zien liggen, maar deze stelling is betwist door de gemeente en door [verzoekster] niet onderbouwd door middel van verklaringen of een proces-verbaal van bevindingen.
4.4.Bovendien zijn er geen getuigen van het ongeval, die over de toedracht van het ongeval kunnen verklaren. De door [verzoekster] overgelegde schriftelijke verklaringen leveren onvoldoende bewijs voor de stelling dat [verzoekster] daadwerkelijk door op de weg liggend zand en/of grind is geslipt, nu die verklaringen afkomstig zijn van personen die pas na het ongeval ter plaatse zijn gekomen. Bovendien is van belang dat deze verklaringen voor wat betreft de aanwezigheid van zand en grind niet consistent zijn. Ook de in het geding gebrachte foto’s zijn onvoldoende onderbouwing voor de stelling dat er ten tijde van het ongeval een grote hoeveelheid zand en/of grind op de (geasfalteerde) weg lag.
4.5.Gezien het voorgaande kan de door [verzoekster] gestelde toedracht van haar val niet als vaststaand worden aangenomen en is nadere bewijslevering nodig. De rechtbank is van oordeel dat wanneer de investering in tijd, geld en moeite wordt afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren, het verzoek op grond van artikel 1019z Rv moet worden afgewezen.

Onrechtmatige daad?

4.6.Ten overvloede overweegt de rechtbank dat, ook indien zij veronderstellenderwijs uitgaat van de juistheid van de door [verzoekster] gestelde toedracht van het ongeval, de gemeente hiervoor onder de gegeven omstandigheden niet met succes op grond van artikel 6:174 BW en/of artikel 6:162 BW aansprakelijk kan worden gehouden. Daarbij is van belang dat [verzoekster] ten val is gekomen op een weg die door de duinen loopt. Het is een feit van algemene bekendheid dat op wegen die door de duinen lopen zand op het wegdek terecht kan komen. [verzoekster] had daarop bedacht moeten zijn en haar rijgedrag hierop moeten aanpassen. Op de gemeente rustte wat dit aangaat derhalve geen waarschuwingsplicht.
De kosten van deze procedure vast te stellen op het in het lichaam van het verzoekschrift genoemde bedrag van € 4.535,69 aan advocaatkosten, te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht, en de gemeente te veroordelen tot betaling daarvan. 4.8.Mr. Roelandschap stelt in totaal een bedrag van € 4.535,69 aan advocaatkosten te hebben gemaakt. Daarbij is zij uitgegaan van 24,2 uur, een uurtarief van € 150,–, 5% kantoorkosten en 19% BTW.
4.10.De rechtbank is met de gemeente van oordeel dat de door mr. Roelandschap in rekening gebrachte tijd, gezien de omvang en de mate van complexiteit van het onderhavige deelgeschil, bovenmatig is. De rechtbank acht het redelijk om, conform het standpunt van de gemeente, het aantal aan de zaak bestede uren te matigen tot 13 uur in totaal. Gezien het voorgaande zal de rechtbank de kosten begroten op een bedrag van € 2.436,53 (13 uur x € 150,–, vermeerderd met kantooropslag van 5% en BTW van 19%), te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht ad € 73,–, zijnde derhalve een bedrag van € 2.509,53 in totaal.
4.11.Nu het verzoek van [verzoekster] wordt afgewezen, zal de verzochte veroordeling van de gemeente tot voldoening van de kosten van dit deelgeschil aan [verzoekster] worden afgewezen. Dit betekent dat het onder 4.10. begrote bedrag uitsluitend verschuldigd is indien de aansprakelijkheid van de gemeente alsnog in rechte komt vast te staan.
Tegenverzoek tot proceskostenveroordeling  4.12.Voor de door de gemeente verzochte veroordeling van [verzoekster] in de proceskosten is geen plaats. De rechtbank overweegt hiertoe dat artikel 289 Rv, dat de grondslag vormt voor een veroordeling in de proceskosten, ingevolge artikel 1019aa lid 3 Rv niet van toepassing en dat gesteld noch gebleken is dat het indienen van het onderhavige verzoek door [verzoekster] jegens de gemeente onrechtmatig is.

Het is praktisch dat de rechtbank opmerkt dat de gemeente sowieso niet aanspakelijk is. Hiermee kan wellicht worden voorkomen dat verdere tijd en kosten aan deze zaak worden besteed.
Omdat het verzoek niet kansloos was, is de afwijzing van het tegenverzoek niet verrassend.