Rechtbank Arnhem 10 februari 2012 | |
De orthopeed heeft voor de eerste en laatste keer geopereerd volgens de zogenoemde Hintermann-variant bij benadeelde, waarbij schuin naar achter toe in het hielbot wordt gezaagd in plaats van parallel aan het gewricht in het hielbeen en cuboïd. De deskundigen Öner en Verhaar menen dat hij dat lege artis deed. Verzoekster legde hun expertises over die zijn ingetrokken respectievelijk geblokkeerd. Dat volgens een nieuwe variant werd geopereerd maakt niet dat reeds vastgesteld kan worden dat de orthopeed aansprakelijk is.Tussen partijen is bepaald niet uitgekristalliseerd wat de gevolgen moeten zijn van de blokkering van het rapport van Verhaar omdat verzoekster van mening was dat de deskundige niet (meer) met de vereiste onafhankelijkheid kon rapporteren. | |
Verzoek | Rechtbank |
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank op de voet van artikel 1019w Rv zal beslissen wat rechtens geldt tussen partijen ten aanzien van de aansprakelijkheid voor de schade als gevolg van het onbedoeld doornemen van de vitale weefsels in de rechtervoet van[verzoekster] tijdens de operatie van 9 november 2001 | De rechtbank kan op basis van het thans voorliggende materiaal niet tot het oordeel komen dat [verweerder 1] aansprakelijk is voor de schade die[verzoekster] als gevolg van het doornemen van de vaatzenuwstreng lijdt.[verzoekster] heeft thans onvoldoende aanknopingspunten geboden voor het oordeel dat het handelen van [verweerder 1] niet aan de in 3.2. bedoelde maatstaf voldoet. De expertises van Öner en Verhaar die[verzoekster] heeft overgelegd zijn ingetrokken respectievelijk geblokkeerd. Voor zover daaraan desalniettemin waarde zou kunnen worden gehecht, volgt daaruit juist dat [verweerder 1] van zijn handelen geen verwijt kan worden gemaakt. Een andersluidend deskundigenoordeel heeft[verzoekster] niet aan haar verzoek ten grondslag gelegd. Het enkele feit dat sprake is geweest van een voor [verweerder 1] nieuwe variant op de ingreep, brengt naar het oordeel van de rechtbank niet mee dat hij aansprakelijk is voor daarbij opgetreden complicaties. Dat gegeven zou bij de beoordeling wel van belang kunnen zijn. Uit de rapportages van beide deskundigen blijkt echter onvoldoende in hoeverre zij zich daarvan bewust zijn geweest en in hoeverre dat heeft meegewogen bij hun afweging. Een nadere vraagstelling daarover zou dan in de rede liggen. Dat alles maakt echter niet dat reeds vastgesteld kan worden dat [verweerder 1] wél aansprakelijk is.
Ook het oordeel dat géén aansprakelijkheid bestaat kan niet zonder een deskundigenoordeel worden bereikt. Op het rapport van Öner kan dit oordeel niet worden gebaseerd nu hij dit rapport heeft ingetrokken. Uit het rapport van Verhaar blijkt niet dat deze oog heeft gehad voor de bijzondere Hintermann-variant die [verweerder 1] bij de operatie van[verzoekster] voor het eerst en voor het laatst heeft toegepast, en de te verwachten voor- en nadelen van opereren volgens deze variant. Voor een gedegen beoordeling van het handelen van [verweerder 1] zal de rechtbank hierover door een deskundige moeten worden voorgelicht. Voor zover daarvoor, vanwege de bezwaren van[verzoekster] tegen Verhaar en diens rapport, niet een derde deskundige zal moeten worden geraadpleegd, zullen aan Verhaar in ieder geval nadere vragen ter beantwoording moeten worden voorgelegd, toegespitst op de implicaties van wat inmiddels bekend is geworden over de door [verweerder 1] toegepaste operatievariant.
Bij de beoordeling in het kader van artikel 1019z Rv zal de investering in tijd, geld en moeite die met de deelgeschilprocedure gepaard gaan moeten worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren.
Versantvoort heeft ter zitting al te kennen gegeven dat volgens haar in Nederland geen onafhankelijke deskundige kan worden gevonden. Afgezien daarvan is tussen partijen bepaald niet uitgekristalliseerd wat de gevolgen moeten zijn van de blokkering van het rapport van Verhaar, welke blokkering is geschied niet zozeer uit een oogpunt van privacy als wel omdat[verzoekster] van mening was dat de deskundige niet (meer) met de vereiste onafhankelijkheid kon rapporteren. De rechtbank is van oordeel dat onder deze omstandigheden nadere instructie het bestek van een deelgeschil te buiten gaat. De te vergen tijd en energie staan naar het oordeel van de rechtbank niet in verhouding tot de kans dat een vaststellingsovereenkomst tot stand komt. Het verzoek stuit daarom af op artikel 1019z Rv.
|
Ter zake van de kosten geldt het volgende. | Begroot dienen te worden de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van[verzoekster] (artikel 1019aa Rv). Het getuigenverhoor heeft niet plaatsgevonden in de onderhavige procedure, maar in de procedure strekkende tot het bevelen van een voorlopig getuigenverhoor. De kosten van[verzoekster] bij de behandeling van deze laatste procedure komen daarom niet op de voet van artikel 1019aa Rv voor begroting in aanmerking. Dit oordeel ligt ook in de rede nu de noodzaak van een getuigenverhoor in de deelgeschilprocedure zelf in het algemeen leidt tot afwijzing van het verzoek op de voet van artikel 1019z Rv. Blijkens het verzoekschrift heeft de advocaat van[verzoekster] 13,5 uur aan het voorlopig getuigenverhoor besteed. De kosten van deze uren zullen derhalve niet worden begroot. De overige door[verzoekster] opgevoerde kosten zullen aan de toets van artikel 6:96 lid 2 BW worden onderworpen. Of en zo ja in welke mate en onder welke voorwaarden zij de kosten krachtens een verzekeringsovereenkomst kan verhalen op een derde is voor de kostenbegroting op zich niet van belang.
Het door de advocaat van[verzoekster] gehanteerde uurtarief van € 297,00 exclusief 19% BTW komt de rechtbank in deze zaak bovenmatig voor, zoals [verweerder 1] en de stichting ook hebben bepleit. De rechtbank zal het uurtarief vaststellen op € 225,00 exclusief BTW. Dat de advocaat van[verzoekster] inclusief de zitting 8 uren aan de behandeling van het deelgeschilverzoek heeft besteed is niet onredelijk. Vermeerderd met het door[verzoekster] betaalde griffierecht van € 260,00 komen de te begroten kosten dan uit op een bedrag van € 2.402,00 (8 x € 267,75 + 260,00). |
Begrijpelijke oordeel dat onder deze omstandigheden nadere instructie het bestek van een deelgeschil te buiten gaat. De te vergen tijd en energie staan naar het oordeel van de Rechtbank niet in verhouding tot de kans dat een vaststellingsovereenkomst tot stand komt.