Onnodige borstoperatie: € 25.000,- smartengeld

rechtbank Rotterdam 21 december 2011, LJN: BU8990
Vanwege knobbel in borst borstpunctie bij verzoekster, met kanker als uitkomst. Na twee (b0rstbesparende) operaties blijkt dat onderzocht weefsel van andere patiënt is en dat verzoekster geen kanker heeft.
Verzoekster en ziekenhuis hebben geschil over hoogte smartengeld (€ 35.000,- versus € 10.000,-).
De rechtbank komt op € 25.000,-. Relevante factoren zijn hierbij: ernstige fout, zeer ontsierend litteken, 25% kleinere borst, nog steeds aanwezige pijnklachten met fysieke beperkingen, ondervonden psychische belasting, beperkte toekomstige borstonderzoek mogelijkheden en verlies van de borst indien in toekomst alsnog kanker zou ontstaan.

De omstandigheden van dit geval maken het – niet onaanzienlijke – toegewezen bedrag begrijpelijk. Dit oordeel is voor  het ziekenhuis gepaard gegaan met veel procedurekosten…

4.5.  Smartengeld vormt een naar billijkheid vast te stellen vergoeding voor het niet in vermogensschade bestaande nadeel dat is geleden door een persoon die als gevolg van een gebeurtenis waarvoor een ander aansprakelijk is, (lichamelijk) letsel heeft opgelopen (artikel 6:106 BW). Bij de begroting dient rekening te worden gehouden met alle omstandigheden van het geval, waaronder in het bijzonder de aard en ernst van het letsel, de aard van de verweten gedraging, de aard van de aansprakelijkheid en de gevolgen daarvan voor de betrokkene. Tevens dient bij de begroting te worden gelet op de bedragen die door Nederlandse rechters in vergelijkbare gevallen zijn toegekend. Daarbij moet de sedert de betreffende uitspraken opgetreden geldontwaarding in aanmerking worden genomen.

4.6.  Ten aanzien van de aard van de aansprakelijkheid is van belang dat het om een onopzettelijke, maar zonder meer vermijdbare fout gaat, die daarin bestaat dat door weefselverwisseling een verkeerde diagnose is gesteld, hetgeen ertoe geleid heeft dat [verzoekster] onnodig twee operaties heeft ondergaan (zie onder 2.2. en 2.3.). De ernst van deze fout, welke mede wordt bepaald door het feit dat deze fout in het geval van een deugdelijke organisatie van de betreffende werkzaamheden niet gemaakt zou kunnen worden, acht de rechtbank onvoldoende tot uitdrukking gebracht in de door het EMC voorgestane vergoeding voor immateriële schade. Hetzelfde geldt voor de specifieke gevolgen die deze fout juist voor [verzoekster] heeft, van welke gevolgen de rechtbank aannemelijk acht dat zij een blijvende negatieve invloed op het leven van [verzoekster] zullen uitoefenen. Gezien de in het geding gebrachte brief van de behandelend chirurg (zie onder 2.6.), waarvan de inhoud niet is weersproken, heeft [verzoekster] aan de twee onnodige operaties een zeer ontsierend litteken overgehouden en mist zij ongeveer 25% van het volume van de linker borst, waardoor zij in haar vrouw-zijn is aangetast. Daarnaast ervaart [verzoekster] nog altijd pijnklachten in de linker borst en in de linker arm, waardoor zij (fysieke) beperkingen ondervindt, zowel bij haar dagelijkse activiteiten en werkzaamheden als keukenassistente in een verzorgingstehuis alsook op seksueel gebied. Aanraking aan de borst vindt zij slecht te verdragen. Ook heeft [verzoekster] ten onrechte drie maanden (11 maart 2010 tot 8 juni 2010) in de veronderstelling verkeerd dat zij een agressieve kwaadaardige tumor in haar linker borst had.
Gezien de familiegeschiedenis van [verzoekster] is de gemaakte fout psychisch zeer belastend geweest en heeft dit bij [verzoekster] grote angst en klachten van depressiviteit en slapeloosheid veroorzaakt, hetgeen zijn weerslag heeft gehad op het gezin. Ook zijn de in verband met een evidente familiaire belasting op mammacarcinoom wenselijke onderzoeksmogelijkheden voor de toekomst als gevolg van de fout beperkt. Een MRI van de linker borst zal niet goed meer te interpreteren zijn. Bovendien zal [verzoekster] haar linker borst moeten verliezen indien op enig moment wel de diagnose kanker wordt gesteld, omdat er als gevolg van de twee onnodige operaties geen borstbesparende operatie meer mogelijk is. Anderzijds heeft de rechtbank rekening gehouden met de omstandigheid dat de prognose van [verzoekster] (gelukkig) goed is en niet is beïnvloed door de gemaakte fout.

4.7.  Het voorgaande (over)wegende acht de rechtbank een bedrag van EUR 25.000,00 als vergoeding voor immateriële schade passend en redelijk. Het verzoek zal dan ook in zoverre worden toegewezen.

4.8.  De wettelijke rente over het onder 4.7. vermelde bedrag is als niet weersproken toewijsbaar vanaf 11 maart 2010.

4.9.  [verzoekster] heeft tot slot verzocht haar kosten te begroten in de zin van artikel 1019aa lid 1 Rv. De rechtbank dient daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Of het redelijke kosten zijn, hangt af van de vraag of het redelijk is dat die kosten zijn gemaakt én of de hoogte van deze kosten redelijk is.

4.10.  Bij het verzoekschrift heeft mr. Renshoff een begroting gevoegd van de tot en met het moment van de zitting gemaakte kosten, die EUR 3.789,37 bedragen. In aanvulling daarop heeft mr. Renshoff ter zitting een urenstaat overgelegd. In die urenstaat is voldoende gespecificeerd hoeveel tijd aan welke verrichtingen is besteed. Daaruit kan de rechtbank in ieder geval niet afleiden dat aan de zaak onevenredig veel tijd is besteed. Ook het gehanteerde uurtarief van EUR 230,00 acht de rechtbank in het kader van dit deelgeschil passend. Onjuist is de visie van EMC dat ten aanzien van het tarief gekeken dient te worden naar het voorafgaand aan het deelgeschil door Korevaar Van Dijk gehanteerde uurtarief. Mr. Renshoff is een ervaren letselschadeadvocaat. Gelet op haar ervaring, het belang van de zaak en de efficiency van de tijdsbesteding is het gehanteerde uurtarief niet bovenmatig. De rechtbank begroot de kosten mitsdien op EUR 3.789,37, te vermeerderen met het door [verzoekster] betaalde griffierecht van EUR 258,00, in totaal dus EUR 4.047,37.

5.  De beslissing
De rechtbank

5.1.  Bepaalt dat EMC aan [verzoekster] een bedrag van EUR 25.000,00 als vergoeding voor immateriële schade dient te betalen, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in artikel 6:120 lid 1 BW over dit bedrag vanaf 11 maart 2010 tot aan de dag der voldoening.

5.2.  Begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa lid 1 Rv op EUR 4.047,37.