Rechtbank Gelderland, 18 januari 2017 | |
(Verweerder), als gemeente de wegbeheerder is bezig met wegwerkzaamheden. Hierbij werd het verkeer vanuit (naam weg) na het passeren van het spoor, ter hoogte van de (naam weg), de verdere doorgang met hekwerk versperd. Fietsverkeer werd omgeleid. (Verzoekster) is, in een poging de afzetting te passeren en haar weg over de (naam weg) te vervolgen, ten val gekomen ter hoogte van het betonnen randje in de weg. Daarbij heeft zij een bekkenfractuur opgelopen. Verzoekster heeft op grond van artikel 6:174 BW (verweerder) aansprakelijk gesteld. De gemeente heeft aansprakelijkheid van de hand gewezen. | |
Verzoek | Rechtbank |
Het verzoek strekt ertoe dat de rechtbank de op de voet van artikel 1019w Rv zal bepalen dat
(1)de gemeente op grond van artikel 6:174 BW aansprakelijk is voor het ongeval op 16 oktober 2016 en voorts dat de gemeente gehouden is om de schade die [Verzoekster] als gevolg van het ongeval heeft geleden aan haar te vergoeden, |
Het geschil spitst zich toe op de vraag of de weg, bezien tegen deze achtergrond, adequaat met hekwerk, bebording en andere voorzieningen was beveiligd en, zo niet, of [Verzoekster] is gevallen als gevolg van deze gebrekkige beveiliging en of sprake is van eigen schuld in de zin van artikel 6:101 BW.
Beide partijen hebben hun standpunt met fotomateriaal toegelicht. Tijdens de mondelinge behandeling is geconstateerd geven deze foto’s niet eenzelfde beeld van de situatie ter plaatste, in het bijzonder niet wat betreft de aanwezigheid en positie van een schrikhek met bebording. Doorslaggevend bewijs is niet voorhanden. Zonder nadere instructie, waarschijnlijk in de vorm getuigenverhoren, kunnen daarom de door (Verzoekster) gestelde omstandigheden waaronder zij is gevallen niet worden vastgesteld. Dat geldt ook voor de wijze waarop zij stelt te zijn gevallen. Voor de beoordeling van de vraag of (Verzoekster) als gevolg van een gebrek aan beveiliging is gevallen en, bij bevestigende beantwoording, de vraag of de schade mede een gevolg is van een omstandigheid die aan (Verzoekster) kan worden toegerekend, is dan ook nadere instructie nodig. Bij deze stand van zaken kan niet tot een beslissing op het verzoek worden gekomen zonder bewijsopdracht en het horen van getuigen. De met dergelijke instructie gepaard gaande tijd en moeite staan naar het oordeel van de rechtbank niet in verhouding tot de kans dat een vaststellingsovereenkomst tot stand zal komen, mede in aanmerking genomen dat (Verzoekster) , ook desgevraagd ter zitting, (de omvang van) de schade niet concreet heeft kunnen duiden. Het verzoek stuit daarom af op artikel 1019z Rv. |
(2) met veroordeling van de gemeente in de kosten zoals bedoeld in artikel 1019aa Rv, in totaal door [Verzoekster] begroot op een bedrag van € 8.455,97, vermeerderd met de wettelijke rente. | De redelijkheid van de hoogte van de door de advocaat van de gehanteerde uurtarieven van € 185,00 en € 240,00, exclusief 6% kantoorkosten en 21% btw, heeft de gemeente niet betwist. De aard van de ter begroting voorgelegde uren, alsmede de redelijkheid van het aantal daarvan heeft de gemeente wel betwist. In dat verband geldt het volgende.
In het verzoekschrift schemert door dat (Verzoekster) ook vergoeding wenst van andere werkzaamheden van haar advocaat dan die welke met de behandeling van dit verzoek verband houden. Een daartoe strekkend verzoek heeft zij echter in het petitum van het verzoekschrift noch nadien gedaan. De kosten van deze werkzaamheden, 10,4 uur, blijven hier dan ook buiten beschouwing. Voor de begroting komen uiteindelijk 17,2 uren (5,7 plus 2,5 plus 9) in aanmerking. Dat is aanzienlijk minder dan de 30 uur waarvan de gemeente in haar verweerschrift is uitgegaan. Dit aantal uren komt de rechtbank in deze zaak niet onredelijk voor. De rechtbank begroot de kosten aan de zijde van (Verzoekster) bij de behandeling van het verzoek aldus op € 4.677,23 (aantal uren maal uurtarief, 6% kantoorkosten en 21% btw, vermeerderd met € 115,90 aan onbetwiste verschotten (€ 76,90 ter zake van medische informatie van het ziekenhuis en € 39,00 aan kosten van medische informatie van de fysiotherapeut) en € 78,00 aan griffierecht.) Nu niet vast staat dat de gemeente voor de schade aansprakelijk is zal de gemeente niet tot betaling van het aldus begrote bedrag worden veroordeeld. |
In deze kwestie heeft verzoekster te lichtvaardig gedacht over de betekenis van het adagium “wie stelt moet bewijzen”. Verzoekster zal moeten bewijzen dat de gemeente bij wegwerkzaamheden een fout heeft gemaakt en er sprake zou zijn van een gebrekkige beveiliging. Doorslaggevend bewijs is door verzoekster niet aangedragen. Het verzoek is daarom afgewezen.