Notice: Function _load_textdomain_just_in_time was called incorrectly. Translation loading for the broken-link-checker domain was triggered too early. This is usually an indicator for some code in the plugin or theme running too early. Translations should be loaded at the init action or later. Please see Debugging in WordPress for more information. (This message was added in version 6.7.0.) in /home/p19396/domains/wetdeelgeschillen.info/public_html/wp-includes/functions.php on line 6114
Persoonlijk onderzoek is onrechtmatig. Verkregen bewijs mag niet in de schaderegeling gebruikt worden. – Wet Deelgeschillen

Persoonlijk onderzoek is onrechtmatig. Verkregen bewijs mag niet in de schaderegeling gebruikt worden.

Rechtbank Limburg, 30 november 2018
gedurende het schaderegelingstraject – start (verweerder) een persoonlijk onderzoek (hierna; PO) (observaties) jegens (verzoeker).

(Verzoeker) start vervolgens een deelgeschilprocedure. De verzoeken worden in eerste instantie afgewezen. Het geschil leende zich niet voor een deelgeschilprocedure, aangezien er sprake was van een verkapte bodemprocedure (ECLI:NL:RBLIM:2018:3265). (Verzoeker) start vervolgens opnieuw een deelgeschilprocedure, nu alleen gericht op het PO; deze zou onrechtmatig zijn geweest.

De rechtbank komt tot het oordeel dat (a) het verzoek zich nu wel leent voor een deelgeschilprocedure en (b) dat het PO inderdaad onrechtmatig is. Schending van de artikelen 1.1, 3, 8.3 en 8.4 GPO. Het verkregen bewijs mag niet gebruikt worden in het vervolg van de schaderegeling.

Verzoek Rechtbank
(Verzoeker) verzoekt de rechtbank dat:

(1) voor recht verklaart dat het in opdracht van (verweerder) uitgevoerde PO op onrechtmatige gronden is uitgevoerd en jegens (verzoeker) onrechtmatig is geweest en dat het dientengevolge verkregen bewijs niet door (verweerder) mag worden meegewogen bij de beoordeling van de letselschade van (verzoeker);

Het primaire verweer van (verweerder) luidt dat het onderhavige verzoek zich niet leent voor een behandeling in een deelgeschil. Ten opzichte van het eerste deelgeschil is volgens (verweerder) niets gewijzigd: nog steeds spelen er tal van geschilpunten die niet in een deelgeschil kunnen worden beslecht.

Dat verweer wordt verworpen. Het onderhavige verzoek verschilt van het eerdere verzoek. In het onderhavige geschil wordt enkel de vraag voorgelegd of (verweerder) de door middel van het PO verkregen informatie tegen (verzoeker) mag gebruiken. Ter beantwoording van die vraag behoeven niet een groot aantal deelvragen te worden beantwoord.

Subsidiair heeft (verweerder) het verweer gevoerd dat het PO niet onrechtmatig was.

(Verweerder) stelt dat zij pas opdracht heeft verstrekt aan onderzoeks- en adviesbureau X (dat (verzoeker) gedurende een vijftiental dagen heeft geobserveerd) nadat en omdat gedurende de schadebehandeling onduidelijkheden en inconsistenties geconstateerd werden in het schadebeeld en overleg. Volgens haar bestond er onduidelijkheid over de vraag welke door (verzoeker) gestelde klachten zijn ontstaan door het ongeval, welke klachten pre-existent zijn en hoe de restcapaciteit van (verzoeker) moet worden geduid. Het feitenonderzoek gaf onvoldoende uitsluitsel, zodat (verweerder) na een interne toets is overgegaan tot een PO.

De beslissing van (verweerder) tot het instellen van een PO voldoet allereerst niet aan het bepaalde in artikel 1.1 GPO. Die bepaling impliceert immers dat enkel tot een PO kan worden besloten indien dat onderzoek uitsluitsel kan geven bij de bepaling van – in dit geval – een aanspraak op schadevergoeding. Daartoe is het gebruikte middel in dit geval echter evident ongeschikt. Zoals overwogen, moet er van worden uitgegaan dat het PO diende om opheldering te krijgen over de door Allianz gestelde inconsistenties en ter verkrijging van de ontbrekende informatie. Door middel van de observaties worden de bedoelde inconsistenties niet opgehelderd en kan de ontbrekende informatie niet worden verkregen.

Voorts voldoet het ingestelde PO niet aan het subsidiariteitsvereiste van artikel 3 GPO. De gekozen methode was ongeschikt en leverde, mede gezien de aard van het onderzoek, een onnodige inbreuk op de persoonlijke levenssfeer op. De informatie die (verweerder) wilde verkrijgen had op een aanzienlijk minder ingrijpende en doeltreffender manier verkregen kunnen worden. De GPO voorziet in artikel 7.1 ook in andere onderzoeksmethoden, te weten een interview van betrokkene en het inwinnen van informatie bij derden.

(Verweerder) heeft ook niet heeft voldaan aan het vereiste van artikel 8.3 en 8.4 GPO. (Verweerder) heeft immers niet de in die bepalingen bedoelde opdrachtverstrekking overgelegd. (Verzoeker) en de rechtbank kunnen derhalve niet beoordelen of voldaan is aan het voorschrift van artikel 8.3 van de code, te weten of in de opdrachtverstrekking aan het onderzoeksbureau is vermeld wat het doel en de aard van de opgedragen observaties zijn, noch dat aan het onderzoeksbureau de in artikel 8.4 GPO bedoelde voorwaarden zijn gesteld.

De rechtbank concludeert dat de informatie die is verkregen door middel van het PO moet worden gekwalificeerd als onrechtmatig verkregen bewijs.

Voor wat betreft de vraag of onrechtmatig verkregen bewijs meegewogen mag worden bij de afwikkeling van de letselschade – en dat is mogelijk, zie ECLI:NL:HR:2014:942 – oordeelt de rechtbank dat zij hier geen aanleiding toe ziet. Doorslaggevend acht de rechtbank daartoe dat de GPO is opgesteld door het Verbond van Verzekeraars. Dit betreft een verbond waartoe (verweerder) ook behoort. Van (verweerder) mag derhalve worden verwacht dat zij zich houdt aan de door het verbond opgestelde regels.

(2) de kosten van onderhavig aanvullend verzoekschrift ex artikel 1019aa Rv begroot op € 6.092,35, te vermeerderen met griffierecht van € 285,– (Verweerder) heeft niet de hoogte van het door de raadsman van (verzoeker) gehanteerde uurtarief betwist, doch heeft wel de redelijkheid van het aantal in rekening gebrachte uren betwist.

De rechtbank is van oordeel dat de betwisting van het aantal door de raadsman van (verzoeker) gedeclareerde uren terecht is. Het onderhavige verzoek is door (verzoeker) al eerder aanhangig gemaakt. Het is o.a. niet aannemelijk is dat de raadsman van (verzoeker) ten behoeve van het opstellen van het onderhavige verzoekschrift nieuwe of extra werkzaamheden heeft moeten verrichten dan die welke al zijn verricht in het kader van het eerdere verzoekschrift.

De rechtbank begroot de kosten van het verzoekschrift op € 3.206,50 (10 x € 250,– x 6% kantoorkosten x 21% BTW), te vermeerderen met griffierecht van € 285,–. (Verweerder) wordt veroordeeld tot betaling aan (verzoeker) van dit voornoemde bedrag.

In deze kwestie voldoet de PO niet aan vrijwel alle belangrijke bepalingen uit de GPO. Het inzetten van het middel observatie voldeed niet aan de vereisten van proportionaliteit en subsidiariteit.