Persoonlijk (fraude) onderzoek. Onvoldoende bewijs voor onvergoede schade, geen bereidheid voor onderhandelingen.

Rechtbank Den Haag 21 november 2013
Op 21 december 1999 is [verzoeker], die als zelfstandige werkzaam was in de bouw, betrokken geraakt bij een verkeersongeval. [verzoeker] heeft moeten uitwijken voor een andere auto die hem geen voorrang verleende, terwijl hij in zijn auto buiten de bebouwde kom, met circa 80 kilometer per uur op een voorrangsweg reed. Hierbij is hij met aanzienlijke snelheid tegen een boom tot stilstand gekomen en heeft hij letsel opgelopen. Aangezien de veroorzaker van het ongeval was doorgereden en niet achterhaald kon worden, heeft het Waarborgfonds aan [verzoeker] een recht op schadevergoeding toegekend en de schadeafwikkeling ter hand genomen.Het Waarborgfonds heeft in verband met aan hun zijde gerezen twijfels over (de ernst van) de beperkingen en zijn verlies van verdiencapaciteit opdracht gegeven aan onderzoeksbureau Schalke & Partners tot het verrichten van een persoonlijk onderzoek naar [verzoeker].
Verzoek Rechtbank
te verklaren voor recht dat het door Schalke & Partners in opdracht van het Waarborgfonds uitgevoerde persoonlijk onderzoek jegens [verzoeker] onrechtmatig was, althans dat de uitkomsten van dat onderzoek buiten beschouwing dienen te blijven bij de verdere schaderegeling;  De rechtbank is met het Waarborgfonds van oordeel dat met de verzochte beslissingen niet zal kunnen worden bereikt dat de onderhandelingen worden vlotgetrokken.  Gebleken is immers dat het Waarborgfonds zich ter onderbouwing van haar weigering om de schaderegeling te hervatten en verdere voorschotten te voldoen niet alleen beroept op de bevindingen uit het persoonlijk onderzoek en de op basis daarvan geformuleerde conclusies van haar medisch adviseur, maar met name op de deels nadien beschikbaar gekomen cijfermatige gegevens, waaruit is gebleken dat [verzoeker] vanaf 2005 substantiële inkomsten uit zijn bedrijf heeft genoten. Dit blijkt volgens het Waarborgfonds ook uit de informatie die naar voren is gekomen uit het dossier van Achmea. Op basis van al deze informatie stelt het Waarborgfonds zich op het standpunt dat de (arbeidsvermogens)schade die is veroorzaakt door het ongeval van 21 december 1999 ruimschoots is vergoed, althans dat [verzoeker] niet heeft onderbouwd dat nog onvergoede (arbeidsvermogens)schade bestaat die aan dat ongeval dient te worden toegerekend. Zo lang [verzoeker] geen nadere medische en/of cijfermatige gegevens ter onderbouwing van zijn standpunt overlegt, bestaat aan de zijde van het Waarborgfonds geen bereidheid om verder te onderhandelen en/of tot aanvullende vergoeding van schade over te gaan. De rechtbank acht dit standpunt van het Waarborgfonds, gezien de reeds betaalde voorschotten en de overgelegde jaarcijfers, niet onbegrijpelijk. Het ligt derhalve op de weg van [verzoeker] om, indien hij meent dat de schade als gevolg van het ongeval van 21 december 1999 nog niet volledig is vergoed, te onderbouwen dat en in hoeverre nog sprake is van resterende schade.De rechtbank concludeert, gezien het voorgaande, dat het hervatten van de schaderegeling niet wordt belemmerd door de door [verzoeker] gestelde discussiepunten, te weten het al dan niet rechtmatig zijn van het persoonlijk onderzoek en de vraag of sprake is geweest van misleiding en/of het welbewust verstrekken van onjuiste informatie, maar door het achterwege blijven van nader bewijs van de zijde van [verzoeker] voor de stelling dat sprake is van resterende onvergoede (arbeidsvermogens)schade die moet worden toegerekend aan het ongeval van 21 december 1999. Onder de gegeven omstandigheden bestaat naar het oordeel van de rechtbank onvoldoende perspectief op een verdere buitengerechtelijke afwikkeling van de schade, zodat de verzochte beslissingen niet, althans onvoldoende kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.Tot slot merkt de rechtbank nog op dat de reikwijdte van een deelgeschilprocedure niet zo ver strekt dat de wederpartij alsnog aan de onderhandelingstafel kan worden gedwongen, nu daarvoor geen juridische grondslag bestaat.

Het voorgaande leidt ertoe dat de onder de punten I, II, III en IV genoemde verzoeken van [verzoeker] zullen worden afgewezen.

 

te verklaren voor recht dat [verzoeker] het Waarborgfonds niet heeft misleid, althans te verklaren voor recht dat [verzoeker] het Waarborgfonds niet welbewust onjuiste informatie heeft verstrekt teneinde een uitkering te verkrijgen waarop hij geen of in mindere mate recht heeft; afgewezen.
te verklaren voor recht dat het recht van [verzoeker] jegens het Waarborgfonds op schadevergoeding naar aanleiding van het verkeersongeval van 21 december 1999 niet is vervallen; afgewezen.
te verklaren voor recht dat het Waarborgfonds de schaderegeling met [verzoeker] moet voortzetten; afgewezen.
de kosten van dit deelgeschil aan de zijde van [verzoeker] te begroten op € 9.935,31 inclusief btw en het Waarborgfonds te veroordelen in deze kosten.

Mr. Nuijens stelt € 9.935,– aan kosten te hebben gemaakt. Daarbij is hij uitgegaan van 34 declarabele uren, een uurtarief van € 230,–, 5% kantoorkosten en 21% btw. Het Waarborgfonds heeft alleen bezwaar gemaakt tegen het aantal aan de zaak bestede uren, en niet tegen het door mr. Nuijens gehanteerde uurtarief.

Gebleken is dat mr. Nuijens de onderhavige zaak aanvankelijk heeft overgelaten aan een kantoorgenoot. Uiteindelijk heeft hij de zaak toch zelf behandeld, vanwege zijn bekendheid met het dossier. Weliswaar heeft hij aangegeven dat hij gelet op deze gang van zaken een deel van de uren heeft genoteerd als niet-declarabel, maar kennelijk is als gevolg van deze overdracht toch een groot aantal uren aan de zaak besteed. Gelet op de omvang van het dossier en de bekendheid van mr. Nuijens met de stukken, acht de rechtbank een besteding van 34 uur bovenmatig en komen naar het oordeel van de rechtbank slechts 15 uur in redelijkheid voor vergoeding in aanmerking. De rechtbank begroot de kosten dan ook op een bedrag van € 4.383,23, te vermeerderen met het door [verzoeker] betaalde griffierecht ad € 274,–, zijnde derhalve in totaal een bedrag van € 4.657,23.

De kosten van dit deelgeschil komen uitsluitend voor vergoeding in aanmerking wanneer alsnog in rechte komt vast te staan dat het Waarborgfonds gehouden is tot vergoeding van aanvullende schade die aan het ongeval van 21 december 1999 dient te worden toegerekend.

Begrijpelijk oordeel van de rechtbank. Het Waarborgfonds heeft zich immers niet op het standpunt gesteld dat verzoeker geen aanspraak kan maken op  aanvullende schadevergoeding omdat sprake zou zijn geweest van fraude/misleiding door verzoeker. Het Waarborgfonds is van mening dat de schade die is veroorzaakt ruimschoots is vergoed. Althans verzoeker heeft onvoldoende onderbouwd dat er nog onvergoede schade bestaat die moet worden toegerekend aan het ongeval.

Zou een kostenveroordeling van verzoeker in deze zaak niet meer recht hebben gedaan?