Rechtbank Limburg | |
Minderjarig slachtoffer heeft als gevolg van een ongeluk ernstig letsel opgelopen. De zoon van verzoekers heeft hen – door onder andere als tolk – intensief bijgestaan en heeft daarbij verschillende kosten gemaakt. De kosten komen voor vergoeding in aanmerking. | |
Verzoek | Rechtbank |
In conventie
Verzoekers verzoeken dat de rechtbank, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad: (1) voor recht verklaart dat verzoekers (ouders van het minderjarig slachtoffer) recht hebben op door De Goudse te betalen vergoeding van tolk- en vertaalkosten, voor zover die kosten in causaal verband staan met het verkeersongeval waarvoor De Goudse aansprakelijkheid heeft erkend; (2) De Goudse veroordeelt om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan de ouders te vergoeden € 4.836,– wegens de door de zoon van verzoekers gemaakte telefoonkosten over de periode 1 juni 2013 tot 6 februari 2019; (3) De Goudse veroordeelt om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan de ouders te vergoeden € 7.647,50 wegens de door de zoon van verzoekers verrichte tolk-/vertaalwerkzaamheden over de periode 1 juni 2013 tot 6 februari 2019; (4) De Goudse veroordeelt om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan de ouders te vergoeden een bedrag van € 7.605,34 wegens de door de zoon van verzoekers gemaakte reiskosten en overlegtijd in verband met de diverse bezoeken aan de toenmalige advocaat in Meerssen en daarna opvolgend advocaat in Gulpen over de periode 1 juni 2013 tot 6 februari 2019; (5) De Goudse veroordeelt om tegen deugdelijk bewijs van kwijting aan de ouders te vergoeden € 1.080,– wegens de door verzoekers gemaakte reiskosten in verband met de bezoeken aan diverse instanties en het schoolvervoer over de periode 1 juni 2013 tot 6 februari 2019; |
(1 t/m 5) Verzoekers zijn ontvankelijk aangezien zij op grond van artikel 6:107 BW vergoeding van kosten en werkzaamheden verzoeken die ten behoeve van het minderjarig slachtoffer en haar ouders door een derde zijn gemaakt, respectievelijk verricht. Niet vereist is dat de derde zelf (als procespartij) een vordering instelt.
De Goudse komt met een te beperkte uitleg van het doel van de deelgeschillenregeling. Een beslissing in een deelgeschilprocedure hoeft niet te leiden tot een vaststellingsovereenkomst. Het onderwerp in een deelgeschil kan ook toezien op een verzoek tot vergoeding van gemaakte en nog te maken kosten in het kader van een buitengerechtelijke regeling. Toekenning van een dergelijke vergoeding kan zorgen voor noodzakelijke financiën die nodig zijn voor het voortzetten van onderhandelingen die kunnen leiden tot een buitengerechtelijke vaststellingsovereenkomst. Nadere bewijslevering is niet noodzakelijk, omdat het verweer van de Goudse op het onjuiste standpunt berust dat een eventuele fout van de moeder van het minderjarig slachtoffer als eigen schuld zou kunnen worden toegerekend aan het minderjarig slachtoffer. Daarnaast is het voldoende onderbouwd dat verzoekers de Nederlandse taal niet voldoende machtig zijn. In dit stadium van het geschil kunnen de opgevoerde kosten bij gebreke van bewijsmiddelen ook worden geschat. De verzochte vergoeding van de kosten is te beschouwen als verplaatste schade, omdat verzoekers optreden als wettelijk vertegenwoordigers van het minderjarig slachtoffer en moeten de kosten van verzoekers worden beschouwd als kosten gemaakt door het minderjarig slachtoffer zelf. De werkzaamheden van de zoon van verzoekers komen op grond van artikel 6:96 lid 2 onder c BW voor vergoeding in aanmerking, omdat de werkzaamheden zijn verricht in het kader van het streven van verzoekers om buiten rechte vergoeding te krijgen van de door het minderjarig slachtoffer geleden schade. Met betrekking tot de telefoon- en reiskosten hebben de telefoonkosten ook betrekking op gesprekken met familie in Turkije. Dergelijke kosten komen niet voor vergoeding in aanmerking aangezien deze niet zien op hulp waarvoor het inschakelen van professionals normaal en gebruikelijk is. Ondanks dat verzoekers niet voor de goedkoopste oplossingen om te bellen hebben gekozen heeft dit – met het oog op de schadebeperkingsplicht – geen consequenties. Dit zou anders zijn als verzoekers onnodige en onredelijke kosten hebben veroorzaakt, wat in deze niet het geval is. De gemaakte reiskosten zijn niet onderbouwd, maar het is wel aannemelijk dat er reiskosten gemaakt zijn. De rechtbank zal de verzochte kosten in redelijkheid begroten op de helft van de respectieve verzochte bedragen. Daar De Goudse gedeeltelijk in het ongelijk wordt gesteld kan De Goudse worden veroordeeld in de kosten van deze procedure. |
(6) De Goudse veroordeelt in de kosten van deze procedure, waaronder – naar de rechtbank begrijpt bij vermeerdering van het verzoek – begrepen de kosten van de werkzaamheden van de tolk ter zitting, ten bedrage van € 475,38; | (6) Het gehanteerde uurtarief wordt bovenmatig geacht en bijgesteld naar € 230,- per uur inclusief btw. Het aantal van 15 gedeclareerde uren wordt redelijk geacht. Verzoekers hebben recht op een vergoeding van € 3.450,- voor de kosten van de advocaat, en € 914,- aan griffierecht. Ook de kosten voor de tolk ter zitting komen voor vergoeding in aanmerking. |
In reconventie
(7) verzoekt De Goudse dat de rechtbank verzoekers veroordeelt om binnen één maand na deze beschikking mee te werken aan, althans in te stemmen met de inschakeling van InReha, dan wel een andere daarmee vergelijkbare organisatie.
|
(7) Er kan niet worden verlangd dat het minderjarig slachtoffer zich laat begeleiden door InReha. Het ingrijpende karakter van die begeleiding acht de rechtbank in strijd met het (medische) beschikkingsrecht. Daarnaast hebben verzoekers terecht geweigerd in te stemmen met InReha of een andere soortgelijke organisatie, omdat dat gepaard zou gaan met noodzakelijke vertaal- en tolkwerkzaamheden waarvoor verzoekers die niet kunnen betalen. |
Hoewel het natuurlijk begrijpelijk is dat op zich de zelfbeschikking vooraan staat, lijkt het in deze kwestie ook wel zo te zijn dat de aansprakelijke partij heel graag wil dat betrokkenen goed wordt begeleid en meent dat dat nu niet het geval is. Dat kan natuurlijk opleveren dat er uiteindelijk sprake is van eigen schuld, hoewel die eigen schuld bij een minderjarige weer lastig in te vullen is. Wellicht had dat opgelost kunnen worden door aan de rechtbank te vragen te bepalen dat die medewerking nuttig is en dat – bij het uitblijven van die medewerking – in ieder geval eigen schuld aan de orde kan zijn. Het blijven echter lastige zaken, zeker als de ouders van een getroffen minderjarige (in de visie van de aansprakelijke partij) niet de goede stappen nemen.