rechtbank Arnhem 11 januari 2011, LJN: BP5033
In 2002 is verzoeker getroffen door een hartinfarct dat cardiologische en neur0logische schade heeft veroorzaakt. In 2010 heeft de rechtbank voor recht verklaard dat de huisartsenpost (verweerster) jegens verzoeker voor 10% aansprakelijk is voor de door het neurologisch letsel veroorzaakte schade, op te maken bij staat en te vereffenen volgens de wet. Partijen zijn er vervolgens niet in geslaagd om overeenstemming te bereiken over de omvang van de schade. Er is geen schadestaatprocedure aanhangig gemaakt.
Volgens de rechtbank komt het verzoek erop neer dat de rechtbank de te vergoeden schade vaststelt op het door hem begrote bedrag. De omvang van het deelgeschil komt dus overeen met dat van het geschil dat na het vonnis van 2010 resteert. Omdat dit betekent dat de beslissing van het deelgeschil verder onderhandelen overbodig zou maken, betreft het geen deelgeschil. De rechtbank wijst het verzoek af.
Deze beslissing lag zo voor de hand dat het indienen van het verzoek volstrekt onterecht was. De door verzoeker gemaakte deelgeschilprocedure kosten blijven daarom voor zijn rekening. Op grond van art. 1019aa lid 3 Rv is er geen plaats voor veroordeling van verzoeker in de proceskosten van verweeerster (het indienen van het verzoek was niet onrechtmatig).
Een beslissing in een deelgeschil mag geen beslissing van het gehele geschil zijn. Dit is zo evident, dat verzoeker met zijn eigen deelgeschilprocedure blijft zitten.