Rechtbank Zeeland-West-Brabant, 14 juli 2022 | |
Verkeersongeval uit 2018 waarbij verzoekster toen 13 jaar oud was. Jaren later – toen de schaderegeling weer actief werd – ontstaat er discussie over de restverdiencapaciteit. Verzoekster mocht er niet gerechtvaardigd op vertrouwen dat de partijen zich verbonden aan de uitkomsten van de berekeningen rekenkundige expertise. | |
Verzoek | Rechtbank |
Verzoekster verzoekt de rechtbank:
(1) te bepalen dat Achmea gehouden is aan de uitkomsten van de rekenkundige expertise. |
Deelgeschil, mondelinge uitspraak ex art. 30p Rv.
Toen de schaderegeling weer ter hand werd genomen, stelde Achmea zich op het standpunt dat nieuwe medische expertises ingewonnen moesten worden om inzicht te krijgen in de restverdiencapaciteit. Verzoekster wilde dat traject niet doorlopen. Partijen kwamen tot een alternatief: rekenkundige inschakelen, die meerdere scenario’s zal becijferen. In alle scenario’s is geen rekening gehouden met de restverdiencapaciteit. Wat mochten partijen over en weer gerechtvaardigd verwachten? Welke betekenis mochten zij aan elkaars toelatingen toekennen? Het staat vast dat zij geen overeenstemming bereikt hebben over de restverdiencapaciteit. Verzoekster wist dat Achmea hier nadere expertises over wenste. De rekenkundige expertise zag niet op dit punt. De mededeling van Achmea dat ‘de uiteindelijke berekening gebruikt zal worden als praatstuk voor een mogelijk afwikkeling’ is onvoldoende voor verzoekster om het standpunt in te nemen dat ze er gerechtvaardigd op mocht vertrouwen dat partijen gebonden zijn aan de uitkomsten van de rapportage, in het bijzonder dat er geen restverdiencapaciteit zou zijn. Kortom, afwijzing van het verzoek |
(2) De kosten te begroten en Achmea te veroordelen in deze kosten. | Het aantal uur is aan de hoge kant, gelet ook op de aard van het geschil. Begroting = 16 uur x € 260,– x kantoorkosten x 21% BTW + griffierecht = € 5.650,–. Achmea is aansprakelijk en dus volgt ook een veroordeling. |