Rechtbank Midden-Nederland 9 augustus 2017 | |
Voorrangsgerechtigde reed harder dan de toegestane snelheid. De exacte snelheid is niet vastgesteld. Voorrangsplichtige droeg geen gordel. Volgens deskundige was de botsing niet gebeurd indien voorrangsgerechtigde met een snelheid van 50 km/h had gereden. Verzoekster heeft flinke letselschade en is sinds ongeval arbeidsongeschikt.
|
|
Verzoek | Rechtbank |
Verzoekster verzoekt de kantonrechter primair voor recht te verklaren dat Achmea voor 100% aansprakelijk is voor haar schade als gevolg van het ongeval. | het verzoek op dit punt wordt afgewezen en de kantonrechter gaat in op de wederzijdse causaliteit ex art. 6:101 lid 1 BW.
|
Verzoekster verzoekt de kantonrechter subsidiair om de omvang van de aansprakelijkheid van Achmea als gevolg van dit ongeval te bepalen.
|
Wederzijdse causaliteit
Bij eigen schuld is het uitgangspunt dat de schade over de benadeelde en de aansprakelijke wordt verdeeld in evenredigheid met de mate waarin de aan ieder toe te rekenen omstandigheden tot de schade hebben bijgedragen (artikel 6:101 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek). Het staat in ieder geval vast dat de voorrangsgerechtigde te hard reed en dat hij geen rekening hield met de reële mogelijkheid dat verkeer de Oudenoord op zou rijden. Uit de processtukken blijkt niet dat de voorrangsgerechtigde een busje inhaalde. Mocht dat wel het geval geweest zijn en het zicht door dat busje belemmerd werd, dan is de kantonrechter van oordeel dat verzoekster erop bedacht had moeten zijn dat het busje kon worden ingehaald. Door toch over te steken, heeft zij met die mogelijkheid geen rekening gehouden. Als aangenomen wordt dat dat er geen busje reed dat het zicht belemmerde (dit voert Achmea aan), dan kan gezegd worden dat verzoekster onvoldoende heeft geanticipeerd op de mogelijkheid dat auto’s harder rijden dan is toegestaan en dus eerder ter plaatse zijn dan wanneer zij de maximum snelheid wel in acht hadden genomen. Ook in deze situatie had oversteken vermeden moeten worden. In beide gevallen is er sprake van een omstandigheid die aan verzoekster kan worden toegerekend en er is sprake van een gedeelte eigen schuld. Niet gesteld of gebleken is dat het niet dragen van een gordel in dit geval heeft bijgedragen aan de schade. Ter terechtzitting heeft de dochter verklaard dat het niet dragen van de gordel de schade juist heeft beperkt. Door de klap van de botsing is haar moeder richting de passagiersstoel geschoven. Indien zij op de bestuurdersstoel was blijven zitten, dan was de schade groter geweest. Dit feit zal echter niet worden meegewogen bij de bepaling van de wederzijdse causaliteit omdat dit punt niet door Achmea is weersproken. De kantonrechter is van oordeel dat de aanrijding voor het merendeel is te wijten aan de fout van A. Dat betekent dat de aan A en verzoekster toe te rekenen omstandigheden hebben bijgedragen aan het ontstaan van de schade worden gesteld op 60% voor A en 40% voor verzoekster. Bilijkheidscorrectie Er dient beoordeeld te worden of, wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten en/of de andere omstandigheden van het geval, het toepassen van een billijkheidscorrectie gerechtvaardigd is. Volgens de kantonrechter dient deze vraag bevestigend beantwoord te worden. De kantonrechter heeft rekening gehouden met de ernst van het door de aanrijding ontstane letsel en de als gevolg daarvan nog steeds aanwezige klachten en beperkingen op zowel lichamelijk als psychisch vlak. Daarbij is in aanmerking genomen dat verzoekster geen dienstbetrekking meer heeft en dat zij op dit moment geen betaalde arbeid verricht. Dat betekent dat verzoekster inkomensschade lijdt. De kantonrechter stelt de verdeling van de schade – met inachtneming van de billijkheidscorrectie -vast op 80-20%. Dit subsidiaire verzoek dient op basis van de voornoemde redenen te worden toegewezen. |
Daarnaast verzoekt verzoekster om veroordeling van Achmea in de kosten van dit deelgeschil.
|
De kantonrechter dient op grond van art. 1019aa lid 1 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook als het verzoek niet wordt toegewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechter de dubbele redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn.
Verzoekster maakt aanspraak op een bedrag van € 2.678,- en Achmea heeft hiertegen geen bezwaar gemaakt. Achmea stelt zich op het standpunt dat een volledige veroordeling in de kosten niet op zijn plaats zou zijn, omdat de vergoedingsplicht van Achmea geen 100% is. De kantonrechter is van oordeel dat op deze kosten een correctie wegens de eigen schuld dient te worden toegepast. Dat betekent dat verzoekster aanspraak kan maken op 80% van dit bedrag, totaal € 2.124,40,- en Achmea zal tot betaling daarvan aan verzoekster worden veroordeeld. |
Als een auto in de linkerflank wordt aangereden gaat het lichaam van de bestuurder naar de linkerzijde van de auto en niet (zoals kennelijk de dochter van verzoekster op de zitting heeft gesteld) naar de rechterzijde, naar de passagiersplaats. Het blijft bijzonder dat zo’n stelling bij gelegenheid van een mondelinge behandeling in deelgeschil kennelijk zonder nader bewijs wordt overgenomen en dan ook nog gevolgen heeft voor de uitkomst van het percentage eigen schuld.
Ook bijzonder is het dat kennelijk de kantonrechter hier iets heeft beslist, althans het wordt niet duidelijk waarom de kantonrechter bevoegd zou zijn.