vordering inzake veronderstelde beroepsziekte is verjaard. Toch kostenveroordeling(?)

beslissing-kantongerecht-deventer-13-oktober-2011

In dit deelgeschil wordt beslist dat vordering is verjaard ook al zijn partijen het verder over niets eens. Daardoor is de zaak (in dit geval) wel meteen ‘klaar’. Een praktische beslissing dus.
Niet erg logisch is dat er niet alleen een begroting van de kosten volgt, maar zelfs een veroordeling in die kosten ten nadele van de werkgever. Daartoe bestaat geen enkele rechtsgrond in een zaak waarin aansprakelijkheid niet vast staat, schade niet vast staat en de rechtbank beslist dat een eventuele vordering is verjaard…

Er wordt gevorderd op basis van een veronderstelde beroepsziekte, rugklachten in verband met zwaar werk. In verband met een onderzoek naar de zwaarte van het werk heeft een voorlopig getuigenverhoor plaats gevonden. Daarna doet de werkgever (ook) een beroep op verjaring. Werknemer dient vervolgens een verzoekschrift deelgeschil in. De werkgever meent dat er geen deelgeschil is en (subsidiair) dat de vordering is verjaard.

De kantonrechter bslist met betrekking tot de vraag of er een deelgeschil is:

De kantonrechter is van mening dat de beslechting van het onderhavige deelgeschil kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst, zoals bedoeld in artikel 1019w Rv. Weliswaar staat in dit geval vast dat partijen in hun onderhandelingen nog op geen enkel onderdeel van de vele relevante geschilpunten reeds tot overeenstemming zijn geraakt, geenszins valt uit te sluiten dat met name een beslissing op een zo wezenlijk onderdeel als de verjaringsvraag, de reeds vele jaren slepende discussie tussen partijen beëindigt of juist weer op gang brengt, al naar gelang de inhoud van de beslissing. Het verzoek is aldus naar het oordeel van de kantonrechter overeenkomstig de wet, zodat daarop inhoudelijk zal worden beslist.

praktisch, maar zal er nu werkelijk een vaststellingsovereenkomst volgen…?

en met betrekking tot de verjaringsvraag:

Het is evident, dat [VERZOEKER] in de periode voorafgaande aan 4 maart 2000 op grond van het niet alleen door hemzelf vermoede maar ook door de bedrijfsarts en zijn huisarts bij diverse gelegenheden opgetekende oorzakelijke verband tussen zijn klachten en zijn werk vóór 4 maart 2000 bekend moet zijn geworden (in de zin van artikel 3:310 BW) met zowel de schade als met de daarvoor aansprakelijke persoon. Bij dit oordeel is mede van belang, dat [VERZOEKER] – in het kader van het door hemzelf in gang gezette voorlopige getuigenverhoor – als getuige onder ede heeft verklaard dat hij steeds zelf een rechtstreeks verband heeft gelegd tussen zijn rugklachten en de door hem te verrichten werkzaamheden. Hij heeft ook met zoveel woorden verklaard dat hij daarover een aantal malen bij zijn directe chef heeft geklaagd.

Het voorgaande leidt tot de conclusie dat op het verzoek wordt beslist met het oordeel dat de vordering van [VERZOEKER] is verjaard.

maar met betrekking tot de kosten…

Het verzoek van [VERZOEKER] wordt afgewezen, dat van [WERKGEVER] wordt toegewezen. De beslissing over de proceskosten wordt gedicteerd door artikel 1019aa Rv. en op
grond van die bepaling worden de kosten van deze procedure aan de zijde van [VERZOEKER] begroot op het door [VERZOEKER] opgevoerde en door [WERKGEVER] als redelijk
bestempelde bedrag van E 3.164,75, met veroordeling van [WERKGEVER] tot betaling daarvan aan [VERZOEKER].

Dit laatste lijkt onjuist, maar over die koe vechten is met zekerheid er één of twee toegeven…