werkgever aansprakelijk voor ongeval tijdens bedrijfsuitje

 rechtbank Utrecht (sector kanton) 23 augustus 2012, LJN: BY1855
Verzoeker is tijdens teambuildingachtig bedrijfsuitje betrokken bij speedbootongeval. Meerdere werknemers worden naar ziekenhuis afgevoerd. Werkgever primair o.g.v. art. 7:658 BW, subsidiair o.g.v. art. 7:611 BW aansprakelijk gesteld. Rechtbank acht werkgever aansprakelijk voor gevolgen van door derde georganiseerd teamuitje.
Verzoek Rechtbank
Te beslissen en voor recht te verklaren dat Randstad jegens [verzoeker] aansprakelijk is voor het ongeval d.d. 27 september 2008 en voor de daaruit voor [verzoeker] voortvloeiende schade;
  • bedrijfsuitjes kunnen aansprakelijkheid van de werkgever met zich mee brengen. In dit geval is het uitje relevant voor het werk.
  • dat de arbeidsplaats niet op het kantoor was maakt daarvoor niet uit.
  • de werkgever heeft een bureau ingeschakeld om uitje te organiseren, maar heeft bewust voor een ‘spannend’ uitje gezorgd
  • Op grond van het voorgaande wordt dan ook geconcludeerd dat de personeelsdag van Randstad Techniek op 27 september 2008 valt onder het bepaalde in artikel 7:658 lid 1 BW.
  • Vervolgens is aan de orde de vraag of Randstad aan haar uit dit artikel voortvloeiende zorgplicht heeft voldaan. Naar het oordeel van de kantonrechter is dit niet het geval. Het met een hoge snelheid (tot 100 kilometer per uur) varen met een speedboot, het daarbij bewust opzoeken van golven van andere boten en vervolgens daarover heen springen, het maken van draaien van 180 graden en het zijdelings langs elkaar varen of naar elkaar toe kruisen van twee speedboten is een evident gevaarlijke, althans risicovolle activiteit, hetgeen Randstad wist of redelijkerwijs moet hebben geweten.
  • Daaraan wordt toegevoegd dat ook indien toepasselijkheid van artikel 7:658 BW in de onderhavige zaak niet aan de orde zou zijn, de onder 4.7., 4.9. en 4.10 vermelde omstandigheden zouden leiden tot toewijzing van de gevorderde verklaring voor recht op grond van aansprakelijkheid van Randstad ex artikel 7:611 BW. Een werkgever die voor zijn personeel een activiteit organiseert of doet organiseren waaraan een (bijzonder) risico op schade voor de deelnemende werknemers verbonden is, is ook uit hoofde van de eisen van goed werkgeverschap gehouden de ter voorkoming van die schade redelijkerwijs van hem te verlangen zorg te betrachten (HR 17 april 2009, JAR 2009, 128, zie ook Rb Amsterdam 8 januari 2003, JAR 2004, 108).
  • Eventuele collectieve ongevallenverzekering van evenementenbureau niet van belang, Randstad had daarvan de inhoud moeten controleren
  • Tot slot wijst de kantonrechter erop dat de e-mail van [medewerker Randstad Techniek] van Randstad van 27 oktober 2008 waarin wordt vermeld dat alle geleden en nog te lijden schade als gevolg van het ongeval op 27 september 2008 door Randstad zal worden vergoed moeilijk anders kan worden gelezen dan dat deze e-mail ook ziet op vergoeding van de schade die [verzoeker] thans stelt te lijden. Een beperking tot de schade zoals die ‘in de beginperiode’ werd geleden, zoals Randstad heeft aangevoerd, blijkt daaruit niet.
De kosten voor het opstellen en indienen van het verzoekschrift in deze procedure te begroten op € 3.494,25 inclusief BTW en Randstad te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker]De aanvullende werkzaamheden (zoals het bestuderen van het verweerschrift, het voorbereiden van de mondelinge behandeling en het verlenen van rechtsbijstand ter zitting) te begroten op € 3.304,90 inclusief BTW en Randstad te veroordelen tot betaling van dit bedrag aan [verzoeker]. De kantonrechter dient op grond van artikel 1019aa Rv de kosten van de behandeling van het verzoek aan de zijde van [verzoeker] te begroten en dient daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen. Naar het oordeel van de kantonrechter is het redelijk dat [verzoeker] wat betreft deze procedure juridische bijstand heeft ingeroepen en is voldoende onderbouwd hoe de declaratie van de juridische kosten is opgebouwd. De kosten (in het bijzonder het tarief van de gemachtigde van [verzoeker]) en de aan de zaak bestede tijd komen de kantonrechter niet bovenmatig voor. Randstad heeft hiertegen ook geen verweer gevoerd. De kantonrechter begroot deze kosten aan de zijde van [verzoeker] dan ook op € 3.494,25 inclusief BTW voor het opstellen en het indienen van het verzoekschrift in deze procedure en op € 3.304,90 inclusief BTW voor de onder 3.1. genoemde aanvullende werkzaamheden.
 te vermeerderen met de wettelijke rente vanaf 6 mei 2012  De gevorderde wettelijke rente wordt afgewezen. Niet gesteld of gebleken is dat [verzoeker] de kosten gemaakt in verband met het indienen van het verzoekschrift (en de behandeling daarvan) reeds daadwerkelijk heeft betaald.

Eigenlijk niet zo’n heel verrassende uitspraak. We weten al langer dat bedrijfsuitjes voor rekening van de werkgever kunnen komen en zo’n ‘pittig uitje als dit….Wel aardig dat wettelijke rente wordt afgewezen…