rechtbank ‘s-Gravenhage (sector kanton), 9 augustus 2011, LJN: BU3478
Verzoeker heeft zich in juli 2000 met RSI-klachten ziek gemeld bij voormalig werkgever (verweerster). Reïntegratie is mislukt. September 2002 uit dienst. Januari 2005 aansprakelijk stelling. Aansprakelijkheid afgewezen.
In maart 2008 heeft verzoeker verzocht om voorlopig deskundigenbericht. Kantonrechter heeft twee revalidatieartsen als deskundigen benoemd. Die hebben in maart en september 2010 gerapporteerd.
Er wordt verzocht om te oordelen dat verweerster o.g.v. art. 7:658 BW, althans art. 7:611 en art. 6:162 BW aansprakelijk is voor de tijdens de werkzaamheden bij verweerster opgelopen schade, met veroordeling in de rechtsbijstandkosten.
Verweerster betwist dat de zaak zich leent voor behandeling als deelgeschil, beroept zich op verjaring alsmede niet tijdig reclameren en betwist aansprakelijkheid.
Volgens de rechter betreft de voorgelegde aansprakelijkheidsvraag een geschil aan het begin van het traject van minnelijke onderhandelingen en een rechterlijk oordeel zou die onderhandelingen op gang kunnen brengen. Het is voldoende dat de verzochte beslissing een bijdrage kan leveren aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De aansprakelijkheidsvraag is het struikelblok tussen partijen. De rechter vindt het niet nodig dat een derde deskundige wordt benoemd, zodat ook dit argument tegen de deelgeschilprocedure wordt gepasseerd.
Verweerster beroept zich op verjaring van de schadevergoedingsactie van verzoeker. Verzoeker heeft echter geen schadevergoeding gevorderd. Voor de wél ingediende vordering geldt een verjaringstermijn van 20 jaar. Omdat verzoeker geen belang heeft bij toewijzing van zijn verzoek indien de in deze procedure niet aanhangige vordering tot schadevergoeding is verjaard, zal de rechter toch oordelen over verjaring. De vraag is of de verjaringstermijn van vijf jaar is gestuit. Om dat te kunnen beoordelen, zal de rechter alsnog moeten beschikken over het verzoekschrift inzake voorlopig deskundigenbericht en de gevoerde correspondentie. Daartoe wordt de procedure aangehouden.
De rechter oordeelt, gelet op de omstandigheden, dat verzoeker na zijn vertrek bij verweerster binnen bekwame tijd in de zin van art. 6:89 BW heeft gereclameerd.
Het staat vast dat verzoeker sinds 2000 lijdt aan RSI en dat hij hierdoor schade heeft geleden.
Verzoeker is blootgesteld aan omstandigheden die, zoals algemeen bekend, hebben te gelden als risicofactoren voor het ontstaan van RSI-klachten. Er zijn geen andere omstandigheden aangevoerd of gebleken waardoor deze klachten ook zouden kunnen zijn ontstaan. De werkomstandigheden bij verweerster staan dus in oorzakelijk verband met de RSI-klachten. Dat de klachten volgens een van de deskundigen blijven voortduren door psychologische en sociale factoren brengt niet mee dat het causale verband tussen de klachten en de werkomstandigheden wordt doorbroken. Verweerster is tekortgeschoten in de nakoming van haar zorgverplichting en is – indien het verjaringsberoep niet slaagt – aansprakelijk voor de schade van verzoeker.
Het is jammer dat de voor beoordeling van het verjaringsberoep relevante stukken niet beschikbaar waren, hierdoor wordt de procedure onnodig vertraagd. Verweerster heeft – in afwachting van de beslissing op het verjaringsverweer – slechts beperkt verweer gevoerd tegen de verwijten inzake de zorgverplichting en wordt daar op afgerekend.