rechtbank Zutphen 29 februari 2012, LJN: BW0226
Verzoeker was als werknemer van aannemer (verweerster) in zijn eentje op bouwplaats aan het werk toen hij misstapte, met letsel als gevolg. Hij vraagt een verklaring voor recht dat zijn werkgever aansprakelijk is. Daarbij wordt beroep gedaan op art. 7:658 BW.
De rechter verwerpt het verweer dat deze zaak zich niet leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure.
Er is precies gebeurd wat de zorplicht beoogt te voorkomen: dat een werknemer door de opdrachtgever wordt overgehaald werkzaamheden toch maar uit te voeren omdat er haast bij is, ondanks relevante bezwaren. De instructie aan de werknemer had moeten zijn dat hij bij twijfel een collega zou moeten laten komen om te helpen, op straffe van een sanctie. Verweerster is tekortgeschoten in haar zorgplicht. De rechtbank verklaart voor recht dat verweerster aansprakelijk is vooor het bedrijfsongeval.
Het verweer dat het uurtarief van € 297,- (excl. kantooropslag en BTW) te hoog is wordt gepasseerd en de kosten worden conform het verzoek begroot.
Partijen worden uitgenodigd voor een comparitie, ten behoeve van de verdere afhandeling van het geschil.
Of het in de praktijk doenlijk is om in dergelijke gevallen te wachten op een collega die van ver moet komen valt te betwijfelen. Toch moet de werkgever volgens deze rechter op de zorgplichtblaren zitten…
Niet goed begrijpelijk is waarom het gehonoreerde uurtarief aanzienlijk hoger ligt dan te doen gebruikelijk in deelgeschillen.
De rechter wil dit deelgeschil niet loslaten en ziet aanleiding voor een comparitie, hetgeen ongebruikelijk is.
Beoordeling
1. In geschil tussen partijen is of [naam werkgever] aansprakelijk is voor de schade voortvloeiend
uit het ongeval dat haar werknemer [verzoeker] op 19 maart 2009 is overkomen. [verzoeker] legt
deze vraag op grond van art. 1019w Rv in het kader van de wet deelgeschilprocedure aan
de kantonrechter voor. Hij vraagt een verklaring voor recht dat [naam werkgever] aansprakelijk is
voor het onderwerpelijke bedrijfsongeval. [naam werkgever] voert verweer, strekkende tot niet-
ontvankelijkverklaring van het verzoek, subsidiair afwijzing van het verzoek en (in het
kader van een zelfstandig tegenverzoek) vaststelling dat [naam werkgever] jegens [verzoeker] niet
aansprakelijk is voor het hem overkomen ongeval.2. [naam werkgever] stelt zich op het standpunt dat de onderhavige zaak zich niet leent voor
behandeling in een deelgeschilprocedure. Zij voert daartoe allereerst aan dat partijen
slechts discussie hebben gevoerd over de toedracht van het ongeval en de daarmee
samenhangende aansprakelijkheid en dat buitengerechtelijk geen onderhandelingen van
de grond zijn gekomen.3. Dit verweer wordt verworpen. Partijen zijn het erover eens dat de aansprakelijkheids-
vraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. Wel zal moeten worden
beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een
vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop
van de procedure. Tegen deze achtergrond is het feit dat geen sprake is geweest van enig
daadwerkelijk buitengerechtelijk onderhandelingsproces, zoals door [naam werkgever]
aangevoerd, onvoldoende voor het oordeel dat het geschil niet geschikt is voor
behandeling in de deelgeschilprocedure. Juist het feit dat partijen van mening verschillen
over de aansprakelijkheid kan een forse drempel zijn voor het op gang komen van
onderhandelingen. Het voeren van onderhandelingen ter regeling van een letselschade en
het onderzoeken van de omvang van dergelijke schades kunnen immers kostbaar zijn. De
aangesproken partij zal daartoe in veel gevallen niet bereid zijn indien zij
aansprakelijkheid betwist, terwijl het ook voor het slachtoffer niet voor de hand ligt die
kosten te maken indiende aansprakelijkheid wordt betwist. Juist om die impasse te
doorbreken kan een rechterlijk oordeel in een deelgeschilprocedure een functie vervullen.
Zou het enkele feit dat de onderhandelingen nog niet op gang zijn gekomen juist door
verschil van inzicht over de aansprakelijkheid reeds tot gevolg hebben dat een verzoeker
niet in zijn verzoek wordt ontvangen, dan zou de door de wetgever klaarblijkelijk
beoogde mogelijkheid om ook de aansprakelijkheid in een deelgeschilprocedure aan de
orde te stellen, illusoir worden. (Vide Ktr. Utrecht 10 augustus 2011, zaaknummer
749344).4. Voor zover [naam werkgever] erover klaagt dat [verzoeker] geen enkel inzicht heeft gegeven in zijn
schade, moet daaraan worden voorbijgegaan, omdat [naam werkgever] er geen verklaring voor
heeft gegeven waarom daarnaar nog niet is geïnformeerd. Van een goed werkgever en
een goede verzekeraar mag worden verwacht minstens daaromtrent informatie in te
winnen, al was het maar om duidelijk te krijgen of procederen over de aansprakelijk-
heidsvraag wel zinvol is. In het algemeen zal daarom een enkele afwijzing van
aansprakelijkheid niet in de weg staan aan een deelgeschilprocedure.5. Vervolgens is de proportionaliteitstoets aan de orde. Voorop wordt gesteld dat het
alleszins aannemelijk is dat een beslissing over de aansprakelijkheidsvraag dienstig is
voor het onderhandelingsproces tussen partijen; [verzoeker] beoogt met deze procedure het
onderhandelingsproces op zijn minst van een nieuwe start te voorzien en van de zijde van
[naam werkgever] is geen enkel teken vernomen dat de omvang van de schade per se in een
rechterlijke procedure moet worden vastgesteld; de gedragsregels van de advocaten die
deze zaak behandelen, staan daaraan ook in de weg. En overigens kan ook op dat punt
een volgende deelgeschilprocedure volgen, waarover later meer.6. Tenslotte betoogt [naam werkgever] dat de aansprakelijkheidsvraag niet beantwoord kan worden
zonder een tijdrovend proces met bewijslevering, zodat van onevenredigheid tussen
kosten en baten van deze procedure. Ook dit verweer wordt verworpen op grond van
hetgeen hierna zal blijken. Nu terstond beslist kan worden, gaat dit verweer niet op.7. In dit kader spelen twee aspecten een rol. In de eerste plaats de toedracht van het
ongeval. In de tweede plaats of eventueel sprake is van schending van de zorgplicht ex
art. 7:658 BW zijdens [naam werkgever].8. Wat betreft de toedracht zijn partijen het erover eens dat niemand heeft gezien wat er
precies is gebeurd. In die zin zal het relaas ter zake van [verzoeker] leidend moeten zijn. De
mondelinge behandeling van het verzoek heeft daaraan een belangrijke bijdrage
geleverd. Achteraf moet geconstateerd worden dat het onderzoek van Cunningham&
Lindsey meer gericht is geweest op de gevolgen van het ongeval dan vaststelling van de
toedracht van het ongeval. Als [naam werkgever] in het verweerschrift wijst op de
onduidelijkheid van het standpunt van [verzoeker], moet aan haar worden tegengeworpen dat
het minstens op haar weg had gelegen zich eigenstandig een indruk te vormen omtrent
hetgeen [verzoeker] is overkomen; het genoemde onderzoek van Cunningham& Lindsey was
daarvoor onvoldoende en dat had [naam werkgever] ook zelf moeten en kunnen onderkennen.9. Met betrekking tot de toedracht van het ongeval kan op grond van de (niet weersproken)
inhoud van de overgelegde stukken en het verhandelde ter zitting worden uitgegaan van
het volgende:
[verzoeker] is door [naam werkgever] gestuurd naar een werk in Dronten. [naam werkgever] had beoordeeld
dat [verzoeker] dat werk in zijn eentje kon doen. Ter plaatse bleek dat geboord moest worden
door breekplaten. Dat zijn betonplaten met opstaand ijzerwerk. Ter plaatse bleek ook dat
op een gedeelte waar [verzoeker] moest werken, al vlechtwerk op de breekplaten was
aangebracht. Dat was ongebruikelijk en voor [verzoeker] nieuw. [verzoeker] heeft dit aangekaart bij
de opdrachtgever, maar deze zei dat de vloer er gauw in moest komen en dat het zo –
zonder hulp – gedaan moest worden. Dat het vlechtwerk al aangebracht was, heeft het
werken bemoeilijkt. Het ongeval is gebeurd bij het opruimen. Bij andere plekken waren
de plaatsen waar geboord moest worden toegankelijk. De laatste stukken waren dit niet.
[verzoeker] had gereedschappen die een aantal kilo’s wogen. In dergelijke omstandigheden
zijn die lastig te hanteren. [verzoeker] was bezig zijn gereedschap op de fundering te leggen
en zijn haspel op te ruimen (in te rollen). Op het moment dat hij de haspel naar zich
toetrok, bleef het snoer achter het vlechtwerk hangen, waardoor [verzoeker] zijn evenwicht
verloor. Hij wilde balanceren op de fundering, maar gleed naar beneden. Hij wilde dit
corrigeren en stapte toen op de fundering. Hij stapte mis en kwam op de buitengrond ,
80 cm lager terecht, waardoor hij door zijn enkel ging. Ter plaatse heeft hij melding
gemaakt van zijn misstap. Hij heeft op de weg naar huis in de bus meer last gekregen en
is naar het ziekenhuis gegaan.10. Dat over het ongeval geen rapportage van de Arbeidsinspectie is, is verklaarbaar, omdat
de wetgeving daartoe niet noopt. Wel was bij [naam werkgever] bekend dat [verzoeker] naar
aanleiding van de misstap naar het ziekenhuis was geweest (een collega heeft hem
thuisgebracht). Dat [naam werkgever] genoegen heeft genomen moet de mededeling van [verzoeker]
dat hij met een paar dagen rust wel klaar zou zijn, moet voor rekening en risico van
[naam werkgever] worden gelaten. Het had op de weg van [naam werkgever] gelegen in ieder geval
zelfstandig na te gaan wat er gebeurd was, al was het maar om voor de toekomst
preventieve maatregelen te nemen.11. Op grond van het vorenstaande staat vast dat [verzoeker] schade heeft geleden in de
uitoefening van zijn werkzaamheden. Vervolgens is de vraag aan de orde of [naam werkgever]
heeft voldaan aan haar zorgplicht.12. Met betrekking tot de zorgplicht heeft [naam werkgever] –voor zover thans van belang– het
volgende aangevoerd:
[naam werkgever] heeft in het geval van[verzoeker] invulling gegeven aan haar zorgplicht door
i. de begeleiding van [verzoeker] in en op het werk na indiensttreding• in 2001;
ii. de VCA cursus die [verzoeker] in opdracht van [naam werkgever] heeft gevolgd;
iii. het organiseren van Toolboxmeetings;
iv. de mogelijkheid te bieden contact op te nemen met kantoor, te
overleggen en zo nodig af te zien van het uitvoeren van de opdracht als
[verzoeker] een bouwterrein gevaarlijk beoordeelde.13. Ter zitting heeft [naam werkgever] nog het volgende aangevoerd:
[naam werkgever] heeft de volgende maatregelen getroffen om de heer [verzoeker] te behoeden voor
een ongeval:
* [verzoeker] is door ervaren medewerkers ingewerkt en opgeleid tot betonboorder;
* [verzoeker] was ten tijde van het voorval 7,5 jaar werkzaam als betonboorder;
* [verzoeker] had in 2003 zijn VCA certificaat gehaald;
* Bijna maandelijks vinden VCA bijeenkomsten bij [naam werkgever] plaats;
* [naam werkgever] is zelf VCA gecertificeerd wat betekent dat zij voldoet aan alle
veiligheidseisen en daarop onaangekondigd wordt gecontroleerd door de certificerende
instelling Bureau Veritas Nederland uit Amersfoort;
* De heren [naam werkgever] komen regelmatig op de bouwplaatsen waar de werknemers
werkzaam zijn, om mee te helpen en ook om te kijken hoe er gewerkt wordt en of de
veiligheidsinstructies worden nageleefd;
* De werknemers zijn geïnstrueerd dat zij voor dat zij beginnen met hunwerkzaamheden
eerst zelf de werkplek overzien om te kunnen beoordelen of zij daar veilig kunnen
werken (last Minute Risk Analysis, LMRA). Bij conflicten over de veiligheid van de
bouwplaats, staat [naam werkgever] achter haar werknemers;
* [naam werkgever] voorziet haar werknemers van de volgende beschermingsmiddelen:
gehoorbescherming, handschoenen, werkschoenen, veiligheidsbrillen, veiligheidshelm
en reflecterende kleding.14. Het vorenstaande getuigt van een forse inspanning van [naam werkgever] om werknemers als
[verzoeker] te behoeden voor veiligheidsgevaren. [verzoeker] heeft aangevoerd dat hem zou zijn
toegezegd dat hij in voorkomende gevallen een helper mee zou krijgen. In deze
procedure heeft hij naar voren gebracht dat hij daarin teleur is gesteld door [naam werkgever].
Onvoldoende is gebleken dat dit verwijt doel treft. Het geeft echter wel aan waarom
toch niet kan worden geoordeeld dat [naam werkgever] aan haar zorgplicht heeft voldaan. Het is
immers vaste rechtspraak dat in het kader van de zorgplicht telt dat niet alleen
veiligheidsinstructies moeten worden gegeven, maar dat ook rekening ermee moet
worden gehouden dat werknemers in de dagelijkse routine licht de optimale veiligheid
uit het oog kunnen verliezen, hetgeen noopt tot extra alertheid van de werkgever.15. In het onderhavige geval pleegt de werkvoorbereider een inschatting te maken of de
werknemer het werk al dan niet alleen af kan. Dat is op zichzelf logisch en
aanvaardbaar, omdat het waarschijnlijk te ver voert dat een werkgever alle werken waar
hij werknemers heen stuurt, tevoren screent. Anderzijds gaat het niet aan de
verantwoordelijkheid voor de screening vervolgens aan de werknemer te mandateren.16. In het onderhavige geval is precies gebeurd wat de zorgplicht beoogt te voorkomen: dat
een werknemer door de opdrachtgever wordt overgehaald werkzaamheden toch maar uit
te voeren omdat er haast bij is, ondanks relevante bezwaren.17. Het verwijt aan [naam werkgever] is de norm die zij zelf stelt: de mogelijkheid te bieden contact
op te nemen met kantoor, te overleggen en zo nodig af te zien van het uitvoeren van de
opdracht als [verzoeker] een bouwterrein gevaarlijk beoordeelde. Het enkele mogelijkheid
bieden contact op te nemen is onvoldoende, zoals het ook onvoldoende is het
voorbehoud ‘zo nodig’ te maken. [naam werkgever] kan en mag haar verantwoordelijkheid niet
ontlopen door de werknemer een mogelijkheid aan te bieden. De instructie moet zijn: als
je maar enigszins twijfelt of je het aan kan, dan sturen wij een helper; en mocht blijken
dat je een keer ondanks twijfel toch zelf bent doorgegaan, dan volgt een disciplinaire
sanctie.18. Kortom: de beantwoording van de aansprakelijkheidsvraag valt zonder nader onderzoek
te geven en valt in het nadeel van [naam werkgever] uit.19. Cecik begroot de buitengerechtelijke kosten op € 5.244,90 (exclusief griffierecht ad
€ 71,-) op basis van het door de gemachtigde van [verzoeker] gehanteerde uurtarief van
€ 297,- excl. 6% kantooropslag en 19% BTW.20. [naam werkgever] accepteert het aantal uren (14) maar maakt bezwaar tegen het uurtarief dat
uitkomt op € 315,-. Zij stelt dat de zaak niet zodanig ingewikkeld is dat daarvoor een
zodanige mate van kennis en specialisatie is vereist dat dat een zo hoog uurtarief
rechtvaardigt. [naam werkgever] stelt voor een uurtarief van EUR 250,10 (incl. 6%
kantoorkosten, exclusief BTW) te hanteren.21. Voor zover de gemachtigde van [naam werkgever] verwijst naar haar eigen uurtarief kan dat
haar niet baten. Het blijft lastig appels met peren te vergelijken.22. Meer principieel gezien gaat het om de vraag of de hoeveelheid tijd die aan de zaak is
besteed, redelijk is te achten. Daar zijn partijen het wel over eens.23. Voor het beantwoorden van de vraag of het te hanteren uurtarief redelijk is, is vooral
belangrijk welk tarief de gemachtigde in rekening pleegt te brengen. Het zou immers te
ver voeren van een slachtoffer te vergen zich vooraf te informeren omtrent de
complexiteit van zijn claim en daarbij een advocaat te zoeken die declareert in
overeenstemming met die – veronderstelde – complexiteit.24. Terecht verwijst de gemachtigde van [verzoeker] naar zijn specialisatie en langjarige ervaring
op het gebied van personenschade die als zodanig door [naam werkgever] niet worden betwist.
Dan is er geen aanleiding te beknibbelen op zijn declaratie. Dan zou immers het
argument moeten zijn dat een advocaat met zijn specialistische ervaring minder uren aan
deze zaak zou hebben hoeven besteden dan geclaimd.25. Nu de voorgestelde kostenbegroting niet als bovenmatig kan worden aangemerkt, zal
deze worden gevolgd.26. Uit het vorenstaande vloeit voort dat het primaire verweer van [naam werkgever] alsmede het
tegenverzoek moeten worden verworpen.27. Het komt de kantonrechter geraden voor gebruik te maken van de hem door art. 1019ij
RV geboden mogelijkheid een comparitie van partijen te gelasten, waarbij aan de orde
komt en mogelijk afspraken kunnen worden gemaakt omtrent de verdere afhandeling
van het geschil. Zulks tenzij partijen eenparig te kennen geven daarop geen prijs te
stellen.28. Eén en ander leidt tot de volgende beslissing.
Beslissing
Voor recht wordt verklaard dat [naam werkgever] aansprakelijk is voor het bedrijfsongeval dat [verzoeker] op 19 maart 2009 is overkomen.
De kosten van de behandeling van het verzoek worden vastgesteld op € 5.315,90.
Het tegenverzoek wordt afgewezen.
Partijen worden uitgenodigd in persoon/deugdelijk vertegenwoordigd te verschijnen voor de kantonrechter en wel op een nader, in overleg met partijen vast te stellen datum en tijdstip.
Voor of uiterlijk op woensdag 14 maart 2012 kunnen partijen schriftelijk aan de Rechtbank Zutphen, Sector Kanton, Locatie Apeldoorn (postadres: postbus 10130, 7301 GC Apeldoorn) opgeven op welke dag(en) zij de komende vier maanden verhinderd zijn.
Iedere verdere beslissing wordt aangehouden.
Aldus gegeven door mr. D.J. Buijs, kantonrechter en in het openbaar uitgesproken ter terechtzitting van woensdag 29 februari 2012 in tegenwoordigheid van de griffier.