Whiplashachtig, geen bewijs van letsel en schade dus afwijzing, ook geen kosten

ECLI:NL:RBMNE:2016:7080, Rechtbank Midden-Nederland, C/16/416058 / HA RK 16-105
Achteropaanrijding Het had de verzoeker in deze kwestie duidelijk moeten zijn dat hij in deelgeschil geen succes zou kunnen behalen en om die reden worden ook de kosten niet toegewezen of begroot.
Verzoek Rechtbank
 [verzoeker] verzoekt de rechtbank te bepalen dat NN aan hem een voorschot van € 140.355,03 zal betalen, dan wel een door de rechtbank vast te stellen voorschot. De toedracht van de aanrijding en daarmee de mate van geweldsinwerking die dit op [verzoeker] heeft gehad, wordt door NN betwist. Om deze toedracht vast te stellen is bewijslevering door middel van getuigenverklaringen noodzakelijk, waarvoor de deelgeschilprocedure zich in beginsel niet leent.

Ook indien ervan wordt uitgegaan dat de bestuurder van de Volvo met volle kracht tegen de achterkant van de stilstaande auto van [verzoeker] is gereden, zoals [verzoeker] stelt, heeft hij niet onderbouwd dat hij daardoor het door hem beschreven letsel heeft opgelopen. De enkele verklaring van de behandelend fysiotherapeut waar [verzoeker] zich op beroept, is daarvoor onvoldoende. Bij gebrek aan een medische onderbouwing van zijn klachten en beperkingen kan ook niet worden toegekomen aan de vraag of deze het gevolg zijn van het ongeval.

 Voorts verzoekt hij vergoeding van de kosten van het deelgeschil.

De rechtbank dient op grond van artikel 1019aa lid 1 Rv de kosten van de procedure te begroten en daarbij de redelijke kosten als bedoeld in artikel 6:96 lid 2 BW in aanmerking te nemen, ook indien een verzoek wordt afgewezen. Bij de begroting van de kosten dient de rechtbank de redelijkheidstoets te hanteren; zowel het inroepen van de rechtsbijstand als de daarvoor gemaakte kosten moeten redelijk zijn. Dit betekent dat indien een deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld, de kosten daarvan niet voor vergoeding in aanmerking komen.

Naar het oordeel van de rechtbank is het laatste het geval. Weliswaar is het inherent aan whiplashklachten dat deze moeilijk objectiveerbaar zijn, omdat bij deze klachten een anatomisch substraat ontbreekt, maar het bestaan van de klachten moet wel objectief vastgesteld kunnen worden. In de brief van 2 mei 2016 heeft NN [verzoeker] er op gewezen dat medische onderbouwing van de door hem genoemde beperkingen ontbreekt. Gelet op dit standpunt van NN kon (de advocaat van) [verzoeker] bekend zijn dat een enkele verklaring van een behandeld (para)medicus voor de rechtbank onvoldoende is om een uitspraak te kunnen doen over de vraag of de klachten medisch objectief kunnen worden vastgesteld. Gezien de stand van de deelgeschiljurisprudentie was ook voorzienbaar dat een nader onderzoek (bijvoorbeeld door een deskundige) in een deelgeschilprocedure gelet op de daarmee gepaard gaande investering in tijd, geld en moeite in beginsel niet aan de orde is. Daarom is de deelgeschilprocedure naar het oordeel van de rechtbank onterecht ingesteld. Dit zou wellicht anders zijn indien het verzoek gepaard zou zijn gegaan met een goed gefundeerd en met stukken onderbouwd betoog betreffende de toedracht van het ongeval en de medische gevolgen daarvan. De (behandeling van) het verzoekschrift had dan kunnen bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daarvan was in dit geval echter geen sprake.

Als de feiten in deze procedure goed zijn weergegeven, lijkt dit dan toch zo’n zaak waarin het passend zou zijn dat de verzoeker (ook) de kosten van de verweerder betaalt. Kennelijk volstrekt onvoldoende onderbouwde vordering. Dat jaagt de maatschappij in zijn geheel op kosten. Door het huidige systeem heeft verzoeker (en raadsman) daarvan heel weinig last.  Dan blijft het “nooit geschoten altijd mis” en daarmee kunnen dit soort procedures ongebreideld blijven bestaan.