rechtbank ‘s-Gravenhage 8 maart 2012, LJN: BW0709
Aanrijdingen in 2006 en 2007. Aansprakelijkheid erkend door verzekeraars Achmea en RVS. Achmea (verweerster) is regelend verzekeraar voor beide ongevallen. Whiplashachtige verschijnselen. Op verzoek van partijen heeft neuroloog dr. H.J. Vroon expertise verricht. Partijen stemmen in met zijn rapport, maar geven daaraan verschillende uitleg. De rechtbank wordt verzocht te bepalen dat het door Vroon omschreven letsel in juridisch causaal verband staat met de ongevallen.
De rechtbank oordeelt dat uit het rapport van Vroon voldoende volgt dat de klachten aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn. Omdat de expertise op gezamenlijk verzoek van partijen is uitgevoerd, zijn zij in beginsel gebonden aan de uitkomsten. Het verzoek wordt toegewezen en de kosten begroot.
Ook voor whiplashachtige klachten (waar juridisch veel over te doen is) geldt dat een op gezamenlijk verzoek verrichte expertise van grote betekenis is. Deze uitspraak is dus niet verrassend.
Of deze uitspraak een basis geeft voor een vlotte schaderegeling, is nog maar de vraag. Wat de whiplashachtige klachten betekenen voor bijvoorbeeld verlies arbeidsvermogen staat bepaald niet vast.
4.De beoordeling
Behandeling van het geschil in een deelgeschilprocedure
4.1. Ter beoordeling staat in de eerste plaats of het verzoek van [verzoekster] zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv, zoals [verzoekster] stelt en Achmea betwist.4.2.De rechtbank overweegt dat de deelgeschilprocedure volgens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade de mogelijkheid biedt in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen. Zij krijgen hiermee een extra instrument ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient de rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. Daartoe zal beoordeeld moeten worden of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure (31518, nr. 3, p. 10).
4.3.Bij de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure stelt de rechtbank voorop dat indien een beslissing op het verzoek niet direct zal leiden tot een vaststellingovereenkomst, dit niet maakt dat het verzoek niet geschikt is voor behandeling in een deelgeschilprocedure. Volgens de memorie van toelichting (31518, nr. 8, p. 9) is immers geen beletsel dat er mogelijk meerdere deelgeschilprocedures nodig zullen blijken te zijn om tot een alomvattende afwikkeling van de zaak te komen. Van belang is dat partijen door de verzochte beslissing weer aan de onderhandelingstafel kunnen plaatsnemen. Hoewel partijen over diverse onderdelen van een eventuele eindregeling nog geen onderhandelingen hebben gevoerd, zoals Achmea aanvoert, verwacht de rechtbank dat partijen na een beslissing op het verzoek buitengerechtelijke onderhandelingen kunnen voortzetten. Nu uit het onderstaande zal blijken dat er geen nadere bewijslevering of deskundigenonderzoek noodzakelijk is om een beslissing op het verzoek te kunnen nemen, is de rechtbank van oordeel dat de verzochte beslissing een voldoende bijdrage levert aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst om op te kunnen wegen tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure.
Inhoudelijke behandeling
4.4. Daarmee komt de rechtbank toe aan de beoordeling van de vraag welk letsel van [verzoekster] in juridisch causaal verband staat met de ongevallen.4.5.[verzoekster] stelt zich op het standpunt dat zij letsel heeft opgelopen ten gevolge van de ongevallen. Zij heeft haar stellingen onderbouwd met het deskundigenrapport van dr. Vroon. Achmea heeft tegen het rapport van dr. Vroon geen bezwaren (in verband met de inhoud of de wijze van totstandkoming daarvan) aangevoerd. De rechtbank zal het rapport van dr. Vroon daarom als uitgangspunt nemen bij de beoordeling van het onderhavige geschil.
4.6.Ter zitting is gebleken dat partijen van mening verschillen over de uitleg van het rapport. Volgens Achmea volgt uit het rapport van dr. Voorn dat het letsel van [verzoekster] beperkt is tot de klachten die dr. Vroon op pagina 6 van het rapport heeft genoemd bij zijn reactie op de vraag “Wat kunt u uit de anamnese en bestudering van de medische gegevens aangeven wat betreft de aard en ernst van het lestel, het verloop van de klachten, de toegepaste behandelingen en het resultaat van de behandelingen?” (zie r.o. 2.6.). [verzoekster] stelt zich echter op het standpunt dat uit het rapport van dr. Vroon volgt dat haar door de ongevallen veroorzaakte letsel tevens omvat de overige klachten die dr. Vroon op pagina 3 van het rapport, onder het kopje “Anamnese” (zie r.o. 2.5) heeft opgesomd.
4.7.Naar het oordeel van de rechtbank leidt een redelijke uitleg van het rapport van dr. Voorn in combinatie met zijn aanvullend rapport (zie r.o. 2.8.) ertoe dat dr. Vroon tot het oordeel is gekomen dat zowel de op pagina 6 als de op pagina 3 van het rapport genoemde klachten als ongevalsregelateerde klachten moeten worden aangemerkt. Anders dan Achmea heeft betoogd, kan niet worden geconcludeerd dat de klachten zoals weergegeven op pagina 3 van het rapport naar het oordeel van dr. Vroon niet door de ongevallen zijn veroorzaakt omdat deze klachten niet nogmaals op pagina 6 onder 1a van het rapport zijn beschreven. Naar het oordeel van de rechtbank worden de klachten van [verzoekster] op pagina 3 van het rapport alleen uitgebreider omschreven.
4.8.Bij whiplashklachten, die naar hun aard subjectief van aard zijn, is voor het bewijs dat de klachten bestaan voldoende dat objectief vastgesteld kan worden dan zij aanwezig, reëel, niet ingebeeld, niet voorgewend en niet overdreven zijn (zie HR 8 juni 2001, NJ 2001, 433). Dit volgt naar het oordeel van de rechtbank voldoende uit het rapport van dr. Vroon in combinatie met diens aanvullende rapport.
4.9.Nu dr. Vroon op gezamenlijk verzoek van partijen een expertise heeft uitgevoerd, zijn partijen in beginsel aan de uitkomsten van de expertise gebonden. Het causaal verband tussen de op pagina’s 3 en 6 van het rapport van dr. Voorn genoemde klachten en de ongevallen staat derhalve tussen partijen in voldoende mate vast.
4.10.Achmea doet nog een beroep op eigen schuld van [verzoekster]. Dit beroep op eigen schuld wordt verworden. De vraag of sprake is van eigen schuld van [verzoekster] komt immers pas aan de orde nadat het causaal verband is vastgesteld en kan derhalve niet worden beoordeeld in het kader van het onderhavige geschil.
Kosten
4.11.Ingevolge artikel 1019aa Rv dient de rechtbank de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt te begroten. De kosten dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW.4.12.Mr. Baggerman voert aan € 5.039,30 aan kosten te hebben gemaakt. Daarbij is hij uitgegaan van 17 uur à € 235,– per uur, 6% kantoorkosten en 19% BTW. Mr. Baggerman heeft uren in rekening gebracht voor ‘studie dossier’, het opstellen van het verzoekschrift, het besturen van het verweerschrift, correspondentie met/van cliënte, voorbereiden mondelinge behandeling, bijwonen mondelinge behandeling, bestuderen beschikking/afwikkeling. Achmea betoogt dat het aantal in rekening gebrachte uren bovenmatig is en tot 12 uur dient te worden gereduceerd.
4.13.Gezien de aard van de zaak, komt de aan de zaak bestede tijd de rechtbank niet onevenredig voor, met uitzondering van de uren die in rekening zijn gebracht voor het bestuderen van het verweerschrift en het bijwonen van de mondelinge behandeling. Ter zitting heeft mr. Baggerman aangegeven dat de uren voor het bestuderen van het verweerschrift en het bijwonen van de mondelinge behandeling kunnen worden teruggebracht. De rechtbank gaat uit van een zittingsduur van twee uur inclusief reistijd en tien minuten voor het bestuderen van het verweerschrift. De tien minuten voor het bestuderen van het verweerschrift vallen naar het oordeel van de rechtbank onder het “voorbereiden mondelinge behandeling”. De rechtbank zal aldus op de totale kostenbegroting 3 uur in mindering brengen. Dit betekent dat de kosten worden begroot op € 4.410,01 (14 x € 235,–, vermeerderd met kantoorkosten, BTW en het door [verzoekster] betaalde griffierecht van € 260,–).
4.14.Nu Achmea de aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval heeft erkend, zal zij worden veroordeeld tot betaling van deze kosten.
5.De beslissing
De rechtbank
5.1.bepaalt dat het door [verzoekster] opgelopen letsel (zoals verwoord in het expertiserapport van dr. Vroon) in juridisch causaal verband staat met de ongevallen van 27 mei 2006 en 14 september 2007;
5.2. begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 4.410,01(inclusief kantoorkosten en BTW) en veroordeelt Achmea tot betaling van deze kosten;
5.3. wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. J.L.M. Luiten en in het openbaar uitgesproken op 8 maart 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.