rechtbank ‘s-Gravenhage 24 januari 2012, LJN: BV6900
Op Franse autosnelweg schiet Italiaanse vrachtwagen over vangrails en ramt de in tegenovergestelde richting rijdende Nederlandse touringcar, waarin verzoekers zitten. Vrachtwagenchauffeur had 0,98 g/l alchol in bloed, touringcarchauffeur 0,52 g/l. Verzekeraar van vrachtwagen heeft aansprakelijkheid erkend en vaststellingsovereenkomst gesloten met verzoekers.
Verzoekers hebben ook de reisorganisatie en haar verzekeraar Aegon (verweerders) aansprakelijk gesteld. Volgens verzoekers is ongeval mede te wijten aan alcoholgebruik touringcarchauffeur. Aansprakelijkheid betwist. Er wordt vezocht om voor recht te verklaren dat verweerders (mede) aansprakelijk zijn de onvergoed gebleven schade (dit betreft alleen de BGK). Verzoekers stellen dat BGK naar Frans recht niet voor vergoeding in aanmerking komen en daarom niet onder de vaststellingsovereenkomst vallen.
De rechtbank stelt vast dat verweerders niet alleen de aansprakelijkheid betwisten, maar ook om diverse andere redenen niet bereid zijn tot vergoeding van BGK. Gelet hierop is de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst gering, nu er na een oordeel over de aansprakelijkheid nog veel geschilpunten overblijven. Daar komt bij dat voor beoordeling van aansprakelijkheid nadere bewijslevering en/of deskundigenonderzoek noodzakelijk is. Het verzoek wordt afgewezen. De kosten worden begroot, waarbij het uurtarief wordt gematigd.
De afwijzing van het verzoek is bepaald niet verrassend. Toch zijn de kosten niet begroot op nihil, dat neemt niet weg dat de begrote kosten voorlopig (en misschien wel blijvend) voor rekening van de verzoeker zullen blijven.
4.De beoordeling
Toepasselijk recht4.1.Het geschil tussen [verzoekers] en Aegon heeft een internationaal karakter, nu het verzoek is gegrond op onrechtmatige daad en het ongeval heeft plaatsgevonden in Frankrijk. De vraag naar het toepasselijk recht ten aanzien van de verzoek jegens Aegon moet worden beantwoord aan de hand van de Wet Conflictenrecht Onrechtmatige Daad van 1 juni 2001 (WCOD). Op grond van artikel 3 lid 3 WCOD is Nederlands recht van toepassing, nu [verzoekers] en Aegon gewone verblijfplaats of plaats van vestiging in Nederland hebben.
Behandeling van de zaak in een deelgeschilprocedure
4.2.In de eerste plaats dient te worden beoordeeld of het verzoek zich leent voor behandeling in een deelgeschilprocedure als bedoeld in artikel 1019w-1019cc Rv.
4.3.De rechtbank overweegt dat de deelgeschilprocedure volgens de memorie van toelichting bij de Wet deelgeschilprocedure voor letsel- en overlijdensschade betrokkenen bij een geschil over letsel- en overlijdensschade (hierna: de Wet Deelgeschillen) de mogelijkheid biedt in de buitengerechtelijke onderhandelingsfase de rechter in te schakelen, waardoor partijen een extra instrument in handen krijgen ter doorbreking van een impasse in de buitengerechtelijke onderhandelingen (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 2). Gezien de ratio van de deelgeschilprocedure om de buitengerechtelijke onderhandelingen te bevorderen, dient te rechtbank te toetsen of de verzochte beslissing voldoende kan bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst. De investering in tijd, geld en moeite moeten aldus worden afgewogen tegen het belang van de vordering en de bijdrage die een beslissing aan de totstandkoming van een minnelijke regeling kan leveren (Kamerstukken II, 2007-2008, 31518, nr. 3, p. 18).
4.4.Bij de beoordeling van de vraag of het onderhavige geschil zich leent voor beoordeling in een deelgeschilprocedure stelt de rechtbank voorop dat in de memorie van toelichting bij voornoemde wet is vermeld dat ook de aansprakelijkheidsvraag in een deelgeschilprocedure aan de orde kan komen. Net als bij andere deelgeschillen zal moeten worden beoordeeld of de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst zodanig is dat dit opweegt tegen de kosten en het tijdsverloop van de procedure (31518, nr. 3, p. 10). Het verweer van Bizz Travel dat de onderhavige zaak niet in een deelgeschilprocedure kan worden behandeld, omdat het geen geschil betreft over een deel van hetgeen tussen partijen rechtens geldt in verband met de vordering zoals die zou luiden indien de zaak ten principale aanhangig zou zijn gemaakt (zie artikel 1019w lid 1 Rv), maar het verzoek is geformuleerd als een petitum in een bodemzaak, gaat daarom niet op.
4.5.Zoals hierboven reeds is overwogen speelt bij de beoordeling van de vraag of deze zaak in de deelgeschilprocedure behandeld kan worden ook de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst een rol. Daarbij is van belang dat [verzoekers] jegens Bizz Travel en Aegon alleen aanspraak maken op vergoeding van hun buitengerechtelijke kosten die naar Frans recht niet voor vergoeding in aanmerking komen en aldus, zoals [verzoekers] stellen, in tegenstelling tot de overige door hen geleden materiële en immateriële schade, niet onder de vaststellingsovereenkomsten met Generali vallen. In deze procedure is gebleken dat Bizz Travel en Aegon niet alleen de aansprakelijkheid betwisten, maar zich ook om diverse andere redenen niet gehouden voelen om tot vergoeding van de door [verzoekers] aangevoerde buitengerechtelijke kosten over te gaan. Zo voeren Bizz Travel en Aegon onder meer aan dat de buitengerechtelijke kosten reeds begrepen zijn in de door [verzoekers] met Generali gesloten vaststellingsovereenkomsten, dat jegens hen reeds finale kwijting is verleend, dat deze buitengerechtelijke kosten niet op hen kunnen worden verhaald nu het kosten betreffen ter vaststelling van schade en aansprakelijkheid ten aanzien van Generali en dat de (een deel van de) buitengerechtelijke kosten niet voldoet aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 BW. Gelet hierop is de bijdrage van de verzochte beslissing aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst gering, nu er na een oordeel over de aansprakelijkheid nog veel geschilpunten in de weg lijken te liggen aan minnelijke overeenstemming over de buitengerechtelijke kosten.
4.6.Daar komt bij dat naar het oordeel van de rechtbank niet nu reeds tot een eindbeslissing over de eventuele aansprakelijkheid van Bizz Travel en Aegon kan worden gekomen, omdat nadere bewijslevering en/of deskundigenonderzoek noodzakelijk is. Daartoe is het volgende van belang.
4.7.[verzoekers] gronden hun verzoek jegens Bizz Travel op artikel 12 van de reisvoorwaarden (zie ook artikel 7:507 juncto artikel 7:504 lid 3 BW). Tussen partijen is niet in geschil dat de reis niet is verlopen overeenkomstig de verwachtingen die [verzoekers] op grond van de reisovereenkomst redelijkerwijs mochten hebben. Dit betekent dat moet worden bekeken of sprake is van één van de in artikel 12 lid 3 sub a t/m d van de reisvoorwaarden genoemde gevallen op grond waarvan Bizz Travel niet gehouden zou zijn de schade die [verzoekers] als gevolg van het ongeval hebben geleden te vergoeden. Jegens Aegon hebben [verzoekers] aan hun verzoek ten grondslag gelegd dat de buschauffeur onrechtmatig jegens hen heeft gehandeld door onder invloed van alcohol achter het stuur te gaan zitten. Tussen [verzoekers] en Aegon is in geschil of het alcoholgebruik van de bestuurder van de bus in causaal verband staat met het ongeval. Zowel ten aanzien van de eventuele aansprakelijkheid van Bizz Travel als van Aegon is dus van belang in welke mate het alcoholgebruik van de buschauffeur van invloed is geweest op diens rijgedrag ten tijde van het ongeval.
4.8.Er heeft geen technisch onderzoek plaatsgevonden naar het ongeval. Dit betekent dat de enige informatie die over het ongeval is overgelegd het proces-verbaal van de politie is. Ten aanzien van de toedracht van het ongeval staat daarin alleen vermeld hetgeen onder 2.3 is opgenomen. Er is echter niets bekend over de vraag of de buschauffeur nog heeft geremd, had kunnen remmen of op andere wijze een dergelijk ongeval had kunnen voorkomen. Dit betekent dat enerzijds vaststaat dat de buschauffeur onder invloed van alcohol achter het stuur zat, terwijl algemeen bekend is dat alcohol de rijvaardigheid (ernstig) ondermijnt. Anderzijds staat echter vast dat er sprake was van een abnormale en onverwachte manoeuvre van de betrokken vrachtwagen, nu deze door de middenberm en vangrail heen richting de bus is gereden. Dit betekent dat op basis van de thans overgelegde stukken noch kan worden vastgesteld dat het ongeval had kunnen worden voorkomen indien de buschauffeur niet onder invloed van alcohol zou zijn geweest, noch voldoende aannemelijk is gemaakt dat het ongeval ook zou zijn gebeurd indien de chauffeur niet onder invloed van alcohol zou zijn geweest. Om een beslissing te kunnen nemen op het verzoek is aldus, op welke partij terzake de bewijslast ook rust (hetgeen tussen partijen in geschil is) nadere bewijslevering en/of deskundigenonderzoek noodzakelijk. Nu hiervoor reeds is gebleken dat de bijdrage die de verzochte beslissing aan een totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst kan leveren gering is, weegt deze bijdrage niet op tegen de investering in tijd, geld en moeite die is gemoeid met nadere bewijslevering en/of nader deskundigenonderzoek. Dit betekent dat het verzoek van [verzoekers] op grond van artikel 1019z Rv wordt afgewezen.
Kosten
4.9.De rechtbank overweegt dat artikel 1019aa Rv bepaalt dat de rechter de kosten bij de behandeling van het verzoek aan de zijde van de persoon die schade door dood of letsel lijdt dient te begroten, ook als het verzoek (gedeeltelijk) wordt afgewezen. Dit is alleen anders indien de deelgeschilprocedure volstrekt onnodig of onterecht is ingesteld. Dit is echter gesteld noch gebleken.
4.10.Mr. Tromp heeft aangevoerd € 5.619,53 aan kosten te hebben gemaakt (15 uur) en is daarbij uitgegaan van een uurtarief van € 297,–, 6% kantooropslag en 19% BTW. Bizz Travel acht de aan de zaak bestede tijd bij gebreke van een nadere toelichting voorshands bovenmatig. Ook Aegon betoogt dat mr. Tromp een concrete urenspecificatie had moeten overleggen en acht de aan de zaak bestede tijd gezien de omvang en inhoud van het verzoekschrift niet redelijk. Bovendien maakt Aegon bezwaar tegen de hoogte van het door mr. Tromp gehanteerde uurtarief.
4.11.De rechtbank overweegt dat de kosten dienen te voldoen aan de dubbele redelijkheidstoets van artikel 6:96 lid 2 BW. In het verzoekschrift heeft mr. Tromp een beknopt overzicht gegeven van de werkzaamheden die door hem in deze zaak zijn verricht. Dit overzicht geeft voldoende gespecificeerd weer hoeveel tijd aan welke verrichtingen is besteed. Gezien de aard van de zaak, komt de aan de zaak bestede tijd de rechtbank niet onevenredig voor. Gezien de complexiteit en omvang van de zaak acht de rechtbank het door mr. Tromp gehanteerde uurtarief echter niet redelijk. Zij zal een uurtarief van € 240,– in aanmerking nemen. Dit betekent dat de kosten worden begroot op € 4.541,04 (15 x € 240,–, vermeerderd met kantoorkosten en BTW), te vermeerderen met het door [verzoekers] betaalde griffierecht van € 260,–.
5.De beslissing
De rechtbank:5.1.begroot de kosten als bedoeld in artikel 1019aa Rv op € 4.801,04 (inclusief kantoorkosten en BTW);
5.2.wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mr. M.E. Groeneveld-Stubbe en in het openbaar uitgesproken op 24 januari 2012, in tegenwoordigheid van de griffier.