Rechtbank Gelderland 8 juni 2022 | |
Op 27 april 2019 zijn verzoekers op een kruispunt aangereden door een personenauto, met letsel bij beiden als gevolg. | |
Verzoek | Rechtbank |
Verzoekers verzoeken de rechtbank: (1) voor recht te verklaren dat verweerster gehouden is aan verzoekers de als gevolg van het ongeval geleden en nog te lijden schade volledig te vergoeden; |
Verweerster beroept zich niet op overmacht, zodat in beginsel de hoofdregel van artikel 185 WVW geldt. In dit deelgeschil ligt de vraag voor of verweerster meer dan 50% van de schade dient te vergoeden. De rechtbank is van mening dat er sprake is geweest van een verkeerfout van verzoekers door ondanks het rode verkeerslicht het kruispunt op te lopen. De omstandigheid dat zij hebben vertrouwd op de inschatting van hun twee vrienden is een omstandigheid die voor hun rekening moet blijven. Dit verkeersgedrag heeft bijgedragen aan het gevaar voor het ontstaan van het ongeval.
Zowel verzoekers als verweerster hebben een verkeersongevallenanalyse laten verrichten. Bosscha concludeert dat de snelheid maximaal 50 km/h is geweest, terwijl Baan Hofman tot een snelheid van ongeveer 65 km/h komt. Beide rapporten kunnen echter niet als uitgangspunt worden genomen, vanwege onjuiste metingen of onvoldoende gemotiveerde conclusies. Daarom wordt uitgegaan van de geschatte snelheid, zoals het VOA dat heeft gedaan, namelijk 58 à 60 km/h. Daarmee is de maximumsnelheid van 50 km/h overschreden. Daarnaast lag het op de weg van verweerster om snelheid te minderen bij het kruispunt, vanwege het feit dat er meer voetgangers aanwezig waren vanwege Koningsnacht. De rechtbank komt hiermee op een verdeling van 50%/50%. De rechtbank past voor verzoeker 1 de billijkheidscorrectie toe, vanwege de blijvende verandering in negatieve zin van zijn persoonlijk en beroepsleven. Daarom is verweerster gehouden 80% van de schade te dragen. Voor verzoeker 2 geldt gezien de persoonlijke omstandigheden dat verweerster 60% van de schade dient te dragen. |
(2) de kosten te begroten op € 10.488,13 en verweerster te veroordelen in de begrote kosten en daarbij voor recht te verklaren dat de wettelijke rente zonder aanzegging verschuldigd zal zijn als het bedrag niet binnen een termijn van 14 dagen na dagtekening van de beschikking is voldaan. | Verzoekers hebben de kosten voor het deelgeschil begroot op een bedrag van € 5.737,50 (25,5 uur x € 225,-) te vermeerderen met 21% btw. De rechtbank acht het aantal bestede uren bovenmatig. Een tijdsbesteding van 18 uur wordt redelijk geacht. De kosten van het deelgeschil worden begroot op € 8.446,25 (inclusief btw, griffierecht en de kosten die gemaakt zijn voor de verkeersongevallenanalyse).
Als de schadevergoedingsplicht wordt verminderd, dient ook de verplichting om de in artikel 6:96 lid 2 BW bedoelde kosten te vergoeden, in beginsel in dezelfde mate worden verminderd. Het arrest waarin dit is gewezen dateert echter van vóór de inwerkingtreding van de Wet Deelgeschillen voor letsel- en overlijdensschade. Met deze wet heeft de wetgever beoogt de financiële drempel te verlagen voor de benadeelde om een oordeel van de rechter te vragen, door uit te sluiten dat de benadeelde in de proceskosten wordt veroordeeld en voor te schrijven dat zijn proceskosten niet forfaitair maar volledig in aanmerking worden genomen. Hierom eist de billijkheid dat de verplichting van verweerster om de kosten te vergoeden niet wordt verminderd. Verweerster wordt dus veroordeeld tot betaling van € 8.446,25. De verzochte wettelijke rente wordt eveneens toegewezen. |
Deze beschikking wijkt enigszins af van eerdere beschikkingen, door de kosten van het deelgeschil wél volledig voor rekening van verweerster te laten komen, ondanks het feit dat zij gehouden is 80% (voor verzoeker 1) en 60% (voor verzoeker 2) van de schade te vergoeden.