Rechtbank Midden-Nederland, 19 januari 2022 | |
Betrokkene is als wielrenner aangereden door een tegemoetkomende motorrijder, die hem bij een inhaalmanoeuvre door de laagstaande zon niet had gezien. Hij heeft hierbij onder meer een hoge dwarslaesie en hersenletsel opgelopen. Enige tijd is er sprake van minimaal bewustzijn. Na negen maanden overlijdt hij. | |
Verzoek | Rechtbank |
De rechtbank wordt verzocht:
I. het smartengeld te begroten op € 250.000,00; |
De rechtbank acht € 200.000,00 aan smartengeld redelijk. Daarbij speelt mee dat betrokkene in de periode tussen het ongeval en zijn overlijden pijn heeft gehad, angstig is geweest, zich bewust is geweest van hetgeen in zijn omgeving gebeurde en zich bewust is geweest van zijn onmacht om zich te kunnen uiten. De ernst van het letsel en de daaruit voortvloeiende beperkingen hebben in de laatste maanden van zijn leven voor vrijwel volledige derving van levensvreugde gezorgd. Ook de aard van de aansprakelijkheid (namelijk schuldaansprakelijkheid) speelt mee.
Verweerster voert aan dat de duur van het lijden en de duur en intensiteit van de het verdriet en de gederfde levensvreugde omstandigheden zijn die moeten worden meegewogen bij de begroting van het smartengeld. Voor zover zij daarmee bedoelt te stellen dat er minder aanspraak op smartengeld bestaat bij gebrek aan (volledig) bewustzijn, meent de rechtbank dat dit een onjuiste opvatting is. De omstandigheid dat er geen of verminderd bewustzijn is betekent juist dat de mogelijkheid om van het leven te genieten is ontnomen, waarvoor het smartengeld is bedoeld te compenseren. |
II. voor recht te verklaren dat het smartengeld niet betrokken hoeft te worden in de bepaling van de overlijdensschade; | Het geheel eigen karakter van smartengeld maakt dat dit (anders dan bijvoorbeeld een erfenis, schenking of uitkering uit hoofde van een (levens)verzekering) niet moet worden aangemerkt als een gunstige financiële omstandigheid die dient te worden betrokken bij de vaststelling van overlijdensschade.
Verder zijn partijen het eens over het volgen van de richtlijn voor overlijdensschade van de Letselschaderaad. In de toelichting daarop is opgenomen dat affectieschade in geen geval dient te worden verrekend. Aangezien smartengeld naar aard, karakter en doelstelling grote overeenkomsten vertoont met affectieschade, meent is de rechtbank dat de redelijkheid en billijkheid met zich brengen dat het smartengeld op één lijn dient te worden gesteld met affectieschade en dus niet dient te worden betrokken in de bepaling van de overlijdensschade. |
III. de kosten te begroten op € 8.131,20 en verweerster te veroordelen tot betaling van die kosten en het griffierecht. | De gevorderde 24 uur á € 280,00 excl. btw is redelijk, gezien de aard van het geschil en aangezien de advocaat van verzoekers een gespecialiseerde advocaat is. De rechtbank merkt verder op dat er terecht geen kantoorkosten zijn berekend. |
Dit is een hele trieste zaak, waarbij de rechtbank wel duidelijk inzicht geeft in de totstandkoming van het toegewezen smartengeld.