Ongeval fiets vs. scooter, waarbij verzoekster orthopedisch letsel heeft opgelopen. Verzoekster – voor ongeval werkzaam bij een WSW-bedrijf, 57 jaar oud, Nederlandse taal niet machtig – stelt dat zij geen restverdiencapaciteit meer heeft en zodoende geen inkomen kan genereren. De rechtbank volgt de stelling van verzoekster, maar wijst het verzoek t.a.v. het VAV af.
Verzoekster komt ten val in een babywinkel, nadat zij een stap op een metalen plaat had gezet. De metalen plaat – aangebracht om hoogteverschil te overbruggen – zou zijn doorgebogen, waarna zij uit balans was geraakt. De rechtbank wijst aansprakelijkheid aan de zijde van de babywinkel af: geen gebrekkige opstal (ex art. 6:174 BW), geen gevaarzetting (ex art. 6:162 BW).
Verzoeker is moeilijk ter been en maakt onverwachte beweging naar links, waarbij hij in aanraking komt met een fietser (verweerder). Verzoeker stelt dat verweerder aansprakelijk is omdat hij hem met hoge snelheid aangereden heeft en de fiets niet tijdig tot stilstand kon brengen (artikel 19 RVV). Toedracht onduidelijk, vordering afgewezen.
Wielrenner stelt dat hij plotseling moest uitwijken voor een passerend bestelbusje, dat hij toen met zijn racefiets in de berm is gereden en dat hij vervolgens is gevallen, bij de poging om met zijn racefiets weer op de weg te geraken. De rechtbank wijst aansprakelijkheid aan de zijde van de wegbeheerder af.
Aanrijding auto vs. voetganger, waarna in de schaderegeling een psychiatrische expertise wordt opgestart. De psychiater stelt dat sprake is van stoornis in alcoholgebruik en neurocognitieve stoornis door alcohol. Een relatie met het ongeval wordt niet aangenomen, er was al een stoornis in gebruik van alcohol voor het ongeval. De rechtbank meent dat partijen niet gebonden zijn aan dit rapport.
Voorrangskwestie: verzoeker (die linksaf sloeg om een inrit in te rijden) verzoekt verklaring voor recht dat verweerder (die verzoeker inhaalde) aansprakelijk is voor zijn schade. De rechtbank oordeelt dat verweerder aansprakelijk is. Na billijkheidscorrectie 25% eigen schuld aan de zijde van verzoeker.
Verzoekster is op 12 juni 2014 betrokken geweest bij een achteropaanrijding en stelt als gevolg daarvan arbeidsongeschikt te zijn. Crawford heeft de aansprakelijkheid voor het ontstaan van het ongeval erkend.
Het geschil ziet op het bestaan van een causaal verband tussen de gestelde klachten en het ongeval en de vraag of een aanvullend voorschot redelijk is. De rechtbank wijst het verzoek af.
Verzoeker is in juni 2014 en september 2014 meerdere malen door verschillende artsen gezien. Op 4 september 2014 wordt op een MRI-scan een herseninfarct gediagnostiseerd. Verzoeker heeft het ziekenhuis aansprakelijk gesteld voor de schade die hij lijdt als gevolg van de tekortkomingen in de medische behandelingsovereenkomst door het ziekenhuis in juni 2014 en september 2014. Hoewel de rechtbank tot de conclusie komt dat op 2 momenten sprake is van tekortkomingen aan de zijde van het ziekenhuis, kan een causaal verband (nog) niet worden aangenomen.
Er zijn bij verzoeker matige beperkingen vastgesteld bij de belastbaarheid en mobiliteit van de rug als gevolg van een ongeval in 2018. Over de schade en bevoorschotting is al meermaals geprocedeerd, waarbij er voorschotten zijn toegekend. In dit (derde) deelgeschil wordt opnieuw geprobeerd een voorschot af te dwingen, terwijl de verzekeraar meent dat de aangetoonde schade al volledig is betaald.
Aanrijding tussen een snorfiets en personenauto. De snorfietser negeert rood verkeerslicht. Bestuurder personenauto toch aansprakelijk maar eigen schuld van 70%.
Jegens verzoekster 2 is Univé niet aansprakelijk, omdat zij een schuldloze opzittende is en daardoor is de WAM-verzekeraar van verzoekster 1 (en niet die van de personenauto) regelend verzekeraar.
Verzoek leent zich niet voor behandeling in een deelgeschilprocedure; beantwoording van de rechtsvraag zal veel tijd in beslag nemen omdat uitvoerige bewijslevering nodig is nu bijna elk onderdeel van de zaak tussen partijen in geschil is. Afwijzing op grond van artikel 1019z Rv.
Verzoeker valt van een paard, in de manege van verweerder. Het staat vast dat verweerder bezitter is van het paard. Over de gemaakte afspraken, getuigen en de precieze toedracht van de val bestaat geen duidelijkheid. Afwijzing van het verzoek, wel begroting kosten.
Verzoekster is in een winkel van Albert Heijn gestruikeld over een droogloopmat. In deelgeschil is de vraag aan de orde of Albert Heijn aansprakelijk is voor de schade. De rechtbank oordeelt dat dit niet het geval is, omdat de val niet veroorzaakt is door de mat zelf, maar de handelswijze en het gedrag van een voorbijlopende klacht die de mat met haar voet kort heeft doen omhoog krullen.
Tussen partijen is discussie over de aansprakelijkheid ivm een gemiste diagnose. In een eerdere procedure heeft de rechtbank een onafhankelijk deskundige benoemd. Verweerster meent dat het rapport op een ondeugdelijke wijze tot stand is gekomen. De rechtbank oordeelt dat, hoewel de gang van zaken rond het inschakelen van de neuroradioloog geen schoonheidsprijs verdient, er geen zwaarwegende en steekhoudende bezwaren bestaan tegen het deskundigenrapport.
Tijdens het winkelen bij de Action heeft verzoeker letsel opgelopen. Verzoeker zat gehurkt op de grond voor een schap. Een andere klant, die onbekend is gebleven, pakte boven het hoofd van verzoeker een Boedhabeeld van 4,5 kilo uit het bovenste schap. De klant liet het beeld uit zijn handen glippen en het beeld viel precies op het hoofd van verzoeker. De rechtbank stelt dat dit – in tegenstelling tot hetgeen verzoeker stelt – geen sprake is van gevaarzettend handelen door Action. Zij spreekt van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Verzoekster liep als passagier letsel op bij een ongeval dat was veroorzaakt door de bestuurder die lachgas had gebruikt tijdens de rit. De verzekeraar doet een beroep op 50% eigen schuld, vanwege het niet (goed) dragen van de gordel en vanwege het lachgasgebruik.
De pitbull van verweerder rent in een park achter minderjarige verzoeker aan. Hierbij komt zij ten val. Verweerder – opgeroepen, maar niet verschenen ter zitting – is op grond van art. 6:179 BW aansprakelijk voor de schade van verzoeker.
Verzoeker fietst op haar racefiets, komt daarbij in aanrijding met een andere fietser uit haar ‘fietsclubje’ en is ten val gekomen. Zij loopt hierbij onder meer gebroken bekken en heupletsel op. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
Ongeval tussen bromfiets en personenauto. Partijen hebben tegenstrijdige lezingen van de toedracht. Nader onderzoek naar de toedracht is noodzakelijk. Om deze reden is de zaak niet geschikt voor een deelgeschil.
Verzoeker heeft letselschade opgelopen bij een frontale botsing. Verzoeker heeft nadien zelf een rekenbureau ingeschakeld, met eenzijdig geformuleerde uitgangspunten, voor de schade in de sfeer van het VAV over ’21 en ’22. Eenzijdige rapporten binden niet.
Vlak voor het ongeval stak fietser het kruispunt over. Motor kon fietser niet meer ontwijken, waarna zij beiden ten val kwamen. Aansprakelijkheid van fietser aangenomen, nu zij door rood reed. Eigen schuld van 20% aan de zijde van verzoeker doordat hij onvoldoende heeft geanticipeerd op de situatie. Geen aanleiding tot een nadere billijkheidscorrectie.
Verzoeker neemt een duik in het ondiepe water van een meer in een natuurgebied. Hij loopt hierbij een hoge dwarslaesie op, waardoor hij blijvend rolstoel gebonden is. De rechtbank is van oordeel dat het Landschap haar zorgplicht heeft geschonden door geen waarschuwingsborden voor het ondiepe water te plaatsen. Na billijkheid 20% eigen schuld.
Het betreft hier een kop-staart botsing waarbij de feitelijke toedracht (nog) niet vaststaat. Het verzoek wordt daarom afgewezen en er vindt ook geen kostenbegroting plaats. Verzoekster had in redelijkheid kunnen voorzien dat het zou aankomen op bewijslevering, waarvoor in een deelgeschilprocedure naar haar aard in beginsel geen plaats is, zo ook in dit geval. Een verzoek tot het houden van een voorlopig getuigenverhoor had meer in de rede gelegen.
Aanrijding tussen een overstekende fietser en een (cement)vrachtwagen, bij een verkeerslichtinstallatie c.q. fietsoversteekplaats. Partijen discussiëren over gebondenheid aan rapport en conclusies van het op gezamenlijk verzoek ingeschakelde bureau, dat onderzoek deed naar toedracht en toepassing verkeersregels. Partijen discussiëren verder over aansprakelijkheid, eigen schuld en het schadevergoedingspercentage. De rechtbank oordeelt dat partijen wel gebonden zijn aan het rapport voor de toedracht, maar niet voor wat betreft de conclusies. Schadevergoedingspercentage wordt – na toepassing billijkheidscorrectie – op 100% gezet.