Eenzijdig fietsongeval van een racefietser, op een plek waar een hobbel in het fietspad zichtbaar was. Die hobbel in het fietspad leek te zijn ontstaan door onder het wegdek groeiende boomwortels: wortelopdruk. Geen sprake van een gevaarlijke situatie, wegbeheerder niet aansprakelijk.
Verzoeker (fietser) en verweerder (auto) komen met elkaar in aanrijding op een kruising. Vast staat dat partijen niet gelijktijdig groen licht hebben gehad. Onduidelijk is welke partij door rood licht is gereden. De feiten in deze zaak staan onvoldoende vast. De rechtbank is van oordeel dat nadere bewijslevering noodzakelijk is, waardoor dit geschil zich niet leent voor een deelgeschilprocedure.
Asbestzaak, waarbij verzoeker in ’70 en ’71 als monteur gewerkt heeft bij een rechtsvoorganger van verweerster. Diagnose maligne mesothelioom in ’21. Verweerster doet een beroep op de absolute verjaringstermijn, wat volgens de rechtbank in dit specifieke geval onaanvaardbaar is.
Verzoeker valt van een paard, in de manege van verweerder. Het staat vast dat verweerder bezitter is van het paard. Over de gemaakte afspraken, getuigen en de precieze toedracht van de val bestaat geen duidelijkheid. Afwijzing van het verzoek, wel begroting kosten.
Verzoeker fietst op haar racefiets, komt daarbij in aanrijding met een andere fietser uit haar ‘fietsclubje’ en is ten val gekomen. Zij loopt hierbij onder meer gebroken bekken en heupletsel op. De rechtbank is van oordeel dat sprake is van een ongelukkige samenloop van omstandigheden.
De echtgenote van de verzoeker reed op een weg waarop die dag split is aangebracht en is met haar voertuig van de weg geraakt. De echtgenote van de verzoeker is als gevolg van dat ongeval overleden. Verzoeker vordert aansprakelijkheid van de gemeente als wegbeheerder op grond van artikel 6:174 en 6:162 BW. De rechtbank wijst aansprakelijkheid af omdat de weg met de geplaatste waarschuwingsborden voldeed aan de eisen die aan de weg mogen worden gesteld.
Verzoeker is tijdens reparatiewerkzaamheden ten val gekomen in een woning waarvan Woonbedrijf eigenaar en verhuurder is. Verzoeker loopt als gevolg hiervan gezondheidsklachten op en stelt Woonbedrijf hiervoor aansprakelijk op grond van art. 6:174 BW. De rechtbank komt tot het oordeel dat de vlizotrap niet voldeed aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden.
Geen deelgeschil i.d.z.v. art. 1019w Rv. De wetgever gaat heel nadrukkelijk uit van het nemen van een beslissing waarna partijen nader onderhandelen of zo nodig procederen over de resterende beslispunten (art. 1019bb Rv jo 1019cc Rv). In dit geval sloten partijen al een vaststellingsovereenkomst. Een beslissing op de in het verzoekschrift geformuleerde vordering van verzoekster om verweerder en Noordhollandsche te veroordelen tot betaling van de buitengerechtelijke kosten kan dus niet bijdragen aan de totstandkoming van een vaststellingsovereenkomst.
Op 20 februari 2016 is verweerder aangereden door een bij ZLM verzekerde auto. ZLM heeft de aansprakelijkheid erkend, maar vindt dat er 50% eigen schuld is, doordat het verkeersgedrag van verweerder in belangrijke mate heeft bijgedragen aan het ontstaan van het ongeval. De rechtbank gaat hierin mee. De tegenverzoeken van verweerder worden afgewezen, omdat ZLM adequaat heeft bevoorschot.