Verzoeker is op zijn scooter betrokken geweest bij twee ongevallen. Verzoeker stelt schade vanwege diverse (aanhoudende) klachten. Verweerster heeft causaliteit steeds betwist, ook omdat er sprake is van pre-existentie. De rechtbank neem geen causaliteit aan en dus ook geen schade. Wel nog betaling BGK.
Na het laten uitvoeren van 2 orthopedische expertises, zijn de onderhandelingen tussen verzoeker en Allianz vastgelopen. In de visie van verzoeker moet Allianz medewerking verlenen aan een 3e expertise, door een revalidatiearts en een VG. Dit verzoek wordt afgewezen, aangezien het verzoek op geen enkele wijze kan bijdragen aan het bereiken van een VSO.
Verzoeker is op 14 juni 2021 betrokken geraakt bij een achteropaanrijding. Allianz heeft als WAM-verzekeraar van de vrachtwagen de aansprakelijkheid erkend. Op de dag van het ongeval heeft verzoeker de spoedeisende hulp bezocht wegens pijnklachten aan zijn hoofd en rug. In de periode 27 april 2022 tot en met 27 mei 2022 is verzoeker opgenomen wegens een niet-ongevalsgerelateerde inwendige bloeding waaraan hij is geopereerd.
Verzoeker stelt dat hij als gevolg van de whiplashachtige klachten zijn werk als zelfstandig elektromonteur niet meer kan verrichten. Daarom verzoekt hij in deelgeschil voor recht te verklaren dat hij een bepaald inkomen per maand zou genereren en verzoekt hij vergoeding van de geleden schade en het inschakelen van een arbeidsdeskundige en/of bedrijfseconoom. Daarnaast doet hij nog een verzoek in het voorlopig deskundigenbericht tot benoeming van een neuroloog.
De rechtbank wijst de verzoeken in deelgeschil af, omdat er een verzoek in voorlopig deskundigenbericht is gedaan. Dit laatste verzoek wordt toegewezen.
Verzoeker en verweerster waren als motorrijders betrokken bij een ongeluk. Zij reden met andere motorrijders op de meest linker rijstrook. Verweerster reed voorop gevolgd door verzoeker. Op enig moment raakten de motoren van verzoeker en verweerster in elkaar. Partijen verschillen van mening over het antwoord op de vraag wie een verkeersfout heeft gemaakt en daarom aansprakelijk is.
Verzoeker is tijdens reparatiewerkzaamheden ten val gekomen in een woning waarvan Woonbedrijf eigenaar en verhuurder is. Verzoeker loopt als gevolg hiervan gezondheidsklachten op en stelt Woonbedrijf hiervoor aansprakelijk op grond van art. 6:174 BW. De rechtbank komt tot het oordeel dat de vlizotrap niet voldeed aan de eisen die daaraan redelijkerwijs gesteld mogen worden.
Verzoeker is als passagier van een personenauto betrokken geweest bij een verkeersongeval. Partijen hebben een discussie over de aansprakelijkheid. De rechtbank komt tot de conclusie dat verweerder aansprakelijk is voor de door het verkeersongeval toegebrachte schade aan verzoeker, maar dat er wel sprake is van 50% eigen schuld. Verzoeker wist immers op het moment dat hij de auto instapte dat bestuurder onder invloed was van lachgas. Daarnaast heeft verzoeker lachgasballonnen aan bestuurder gegeven tijdens het rijden.
Verweerster heeft aansprakelijkheid voor de gevolgen van het ongeval erkend. De medische causaliteit staat ook vast. Partijen verschillen van mening over al dan niet betalen van een aanvullend voorschot op de door verzoekster geleden schade voortvloeiend uit het verlies aan verdienvermogen. De rechtbank komt op basis van de huidige bewijsstukken tot de conclusie dat er onvoldoende informatie beschikbaar is om een aanvullend voorschot te kunnen vaststellen. Verzoek wordt afgewezen.
Verzoeker heeft na een aanrijding in 2019 last van (niet objectiveerbare) klachten. Als gevolg van eerdere TIA’s was hij al beperkt belastbaar. Bij een eerdere mondelinge behandeling in deelgeschil hebben partijen afgesproken dat er een expertise zou plaatsvinden, om de causaliteit te beoordelen.
Verzoekster stelt haar behandelend fysiotherapeut (verweerster) aansprakelijk voor het veroorzaken van letsel aan haar linkerschouder. De door partijen gezamenlijk ingeschakelde orthopedisch chirurg kan niet voldoen aan het verzoek tot voortzetting van de conceptrapportage. De rechtbank wijst de verzoeken van verzoekster en verweerster tot benoeming van een nieuwe deskundige af.
Bij het tillen van een deur op de dagbesteding zou letsel zijn ontstaan bij een cliënt. De cliënt acht de instelling voor dagbesteding aansprakelijk, primair op grond van 7:658 (lid 4) BW.
Op 31 augustus 2019 vond er een ongeval plaats waarbij een personenauto en een motorrijder betrokken waren. Uit een – door partijen overeengekomen – expertise naar de toedracht van het ongeval kwam naar voren dat de automobilist linksaf sloeg en daarbij het naderende verkeer voor had moeten laten gaan. Daarnaast was zijn rijbewijs ten tijden van het ongeval geschorst. De motorrijder reed op zijn beurt (veel) te hard (tussen de 70 en de 95 km/h waar de toegestane snelheid slechts 50 km/h bedraagt) en maakte voorafgaand aan het ongeval een ‘wheelie’. Partijen discussiëren over de aansprakelijkheidsvraag en de toepassing van de billijkheidcorrectie en de eigen schuld in de zin van artikel 6:101BW.
In november en in december 2017 heeft verzoeker een achteropaanrijding meegemaakt. Na de aanrijding in november is hij drie dagen ziek geweest en daarna weer aan het werk gegaan. Bij de aanrijding in december waren de geweldsinwerking en de gevolgen een stuk groter. Verzoeker had meer klachten en na een tijdje bleek het werken helemaal niet meer te gaan.
Verweerster heeft aansprakelijkheid voor het laatste ongeval erkend.
Eind 2020 is er een neurochirurgische expertise geweest. De deskundige geeft aan dat een medische verklaring van de klachten ontbreekt en dat er moet worden uitgegaan van een beperkte looptijd, omdat het niet aannemelijk is dergelijke onverklaarbare klachten zullen aanhouden. Een deel van de klachten kon volgens de deskundige bovendien niet zonder meer als ongevalsgevolg worden gezien.
Verzoeker is in 2017 bij een aanrijding betrokken geraakt waarbij hij meerdere breuken (oogkas, ribben, pink en ruggenwervels) heeft opgelopen. A.s.r. (rechtsopvolger Generali) heeft aansprakelijkheid voor het eerste voorval erkend. Twee jaar later na personal trainingssessie is verzoeker in de doucheruimte gevallen en een hersenkneuzing opgelopen. De verzochte verklaring voor recht dat a.s.r. ook aansprakelijk is voor het tweede ongeval wordt door de rechtbank afgewezen omdat er geen causaal verband aanwezig is.
Verzoekster is betrokken geweest bij een eenzijdig scooterongeval. Het is niet duidelijk of passagier of bestuurder was. De bestuurder is bij een spoorwegovergang in ieder geval met het voorwiel in een gat terechtgekomen en gevallen.
Er is (op het SAF) aangegeven dat beide opzittenden een helm droegen en dat er geen sprake was van drankgebruik. Uit informatie van de politie blijkt het tegenovergestelde.
Verzoeker is in een trampolinehal tijdens het springen gevallen. Hij vraagt een verklaring voor recht dat de trampolinehal aansprakelijk is voor zijn letsel. Trampolinehal is ondanks het feit dat niet vaststaat dat er instructies zijn gegeven niet aansprakelijk voor de val van verzoeker. Er is ook geen sprake van een gebrekkige opstal.
De bewijslast van de toedracht ligt in dit soort zaken bij de automobilist. Partijen hebben afgezien van de mogelijkheid om getuigen te horen. de rechtbank stelt vervolgens vast dat uit de stukken niet blijkt dat de door Reaal gestelde toedracht is bewezen en dus is Reaal volledig aansprakelijk.
Partijen waren het eens over de inschakeling van de betreffende medisch deskundige, de te stellen vragen en te verstrekken informatie. Zij hebben zich daarmee verbonden om de uit te brengen rapportage in beginsel als uitgangspunt voor het vervolgtraject te nemen. Niet is gebleken dat het rapport ontoereikend is of niet voldoet aan de daaraan redelijkerwijs te stellen eisen. Het rapport dient als bindend uitgangspunt te gelden voor de verdere schaderegeling.
Eiseres is ex-echtgenote van overledene. T.t.v. overlijden hadden zij een affectieve relatie. Er was echter geen sprake van samenwonen in gezinsverband. Eiseres had eigen woning waar zij stond ingeschreven en ontving alimentatie. Dat de meeste tijd in de woning van overledene werd doorgebracht; verjaardagen, feestdagen en afspraken met vrienden in die woning plaatsvonden en sprake was van verschillende gezamenlijke vakanties levert geen samenleven in gezinsverband op. Rechtbank is overtuigd van wens en intentie eiseres en overledene om hun zelfstandigheid op te geven, dit kan echter niet tot andere conclusie leiden. Feitelijk samenzijn is bepalend.
Ouders [minderjarige betrokkene] hebben EMC aansprakelijk gesteld voor medisch onzorgvuldig handelen. Uitgangspunt uit deelgeschilbeschikking van 14 december 2018 is dat EMC voor 50% van de schade aansprakelijk is. Ouders verzoeken een aanvullend voorschot aan [minderjarige] ter hoogte van € 1.500.000,00. De rechtbank oordeelt dat er op dit moment onvoldoende onderbouwing is voor de omvang van de schade, waardoor het aanvullend voorschot op dit moment niet toewijsbaar is.
Op 21 december 2019 vond er een ongeval plaats in Den Haag, waarbij verzoeker met zijn scooter ten val kwam. De personenauto die (vermoedelijk) geen voorrang verleende zou na het ongeval zijn doorgereden. Verzoeker doet een beroep op de voorzieningen van het Waarborgfonds. Het Waarborgfonds neemt een afwijzend standpunt in, omdat van enige betrokkenheid van de personenauto niet is gebleken.
Op 1 mei 2022 zijn verzoekers betrokken geraakt bij een verkeersongeval op een fietspad. Zij liepen naast elkaar aan de rechterzijde van het fietspad. Zij zijn van achteren aangereden door een snorfiets. De verzekeraar van de snorfiets is bereid om 50% van de schade te vergoeden. Het verzoek aan de rechtbank is om het vergoedingspercentage bij te stellen naar 100%. De rechtbank stelt het percentage bij naar 85% en laat 15% voor rekening komen van verzoekers.
Verzoeker is als voetganger door een snorfietser aangereden (hij liep op het fietspad, bij gebrek aan trottoir). Beide partijen hebben aan die aanrijding letsel overgehouden. Over de precieze toedracht wordt getwist. Verweerster heeft na een ongeval aansprakelijkheid erkend, waarbij geen voorbehoud is gemaakt voor eigen schuld. Bijna twee maanden later laat verweerster weten dat de verkeerde standaardbrief is gestuurd, en dat het standpunt is dat op grond van art. 185 WVW aansprakelijkheid wordt erkend, maar er sprake is van 50% eigen schuld.